JEUGDHERINNERINGEN AAN EN BELEVENISSEN TIJDENS DE TWEEDE WERELDOORLOG IN EN OM BALKBRUG. (VIII)
Kerstdagen 1944.
Omstreeks deze tijd werd er door landwachters de schuilhut voor onderduikers ontdekt bij de familie Gelderman te Oud‑ Avereest. Deze familie bestond uit vader, moeder en elf kinderen daarbij zagen ze ook nog kans om acht onderduikers, mensen die om diverse reden door de Duitsers gezocht werden onderdak te verlenen. Een geluk bij een ongeluk was dat de meeste onderduikers probeerden kerstmis te vieren bij naaste familieleden en het liefst in hun eigen gezin. Zodoende waren er maar twee aanwezig: De zoon en de schoonzoon van de familie Gelderman. De twee mannen werden opgepakt en naar kamp Erica bij Ommen overgebracht. De zoon werd een paar maanden later vrijgelaten. De schoonzoon heeft tot het eind van de oorlog in het kamp gezeten. Door de landwachters werd de hut verwoest en in brand gestoken. Ondanks deze tegenslag is de familie Gelderman gewoon doorgegaan met het verlenen van onderdak aan mensen, die uit de handen van de bezetter moesten blijven. Daar was wel moed en vertrouwen voor nodig. Hulde aan al die mensen die met gevaar voor have en goed, maar ook voor eigen leven andere mensen hielpen. Hieronder het verhaal van een onderduiker, dat op 26 september jl. in de Dedemsvaartse Courant verscheen in de rubriek: “Van de straat”.
Vroegere onderduiker bezoekt regio
Servaas van Valderen (79) en Rita Moor (74) komen op een zonnige donderdagmiddag aanlopen over de Julianastraat en gaan even zitten op een bankje voor ‘t Centrum. De man loopt nogal moeilijk.
Even een korte rustpauze?
Servaas: Ja, we zijn net aangekomen met de auto en verkennen het dorp een beetje. We hebben twee nachten een kamer geboekt in hotel “De Roos”. We gaan vrijdag namelijk op bezoek bij Gé Gelderman aan de Sportlaan in Dedemsvaart. Ik ken haar uit de oorlog en zij is één van de weinige van haar familie die hier nog woont. Vijf van de elf kinderen van de familie Gelderman zijn na de oorlog naar Canada geëmigreerd. Er woont ook nog een zuster van haar in het verzorgingstehuis in Nieuwleusen en daar willen we ook nog op bezoek gaan. Mijn buurjongen en ik waren aan het eind van de oorlog vier maanden bij hen ondergedoken.
Waar komen jullie vandaan?
Wij zijn vandaag uit Den Haag komen rijden. Heel toevallig kwamen we in augustus Gé Gelderman tegen bij “De Wheem” in Oud Avereest. We hadden een autotochtje gemaakt en waren daar even naar binnen gegaan om te kijken wat er te doen was. Toen bleek Gé daar ook te zijn. Ze maakte een fietstochtje en dronk er een kopje thee. We hebben toen een afspraak gemaakt om eens een keer bij te praten bij haar in Dedemsvaart.
Waarom uit Den Haag vertrokken?
Ik was zeventien jaar en aan het einde van de oorlog waren er vaak razzia’s en pakten ze de mannen op. Ik wist op een bepaald moment dat er in mijn buurt ook een razzia zou komen en toen heb ik me een paar dagen onder de vloer van ons huis verstopt. Na die razzia ben ik met mijn buurjongen uit Den Haag naar het oosten gelopen. Onderweg scharrelden we eten op bij boeren. Op een gegeven moment kwamen we in Zwolle aan en konden wat eten krijgen bij de gaarkeuken. Onderweg hebben we ook een auto-ongeluk gehad. We zaten achter op een vrachtwagen en die schampte een boom. Door de klap heb ik toen een blessure aan de rug opgelopen, die nooit meer is overgegaan. Daarom loop ik ook zo moeilijk.
Hoe kwamen jullie dan in deze regio terecht?
Er woonde hier familie van mij. Zij werkten op “Veldzicht”, de familie Strous. Dus deze regio was wel een beetje bekend. Uiteindelijk kwamen we toen in Balkbrug. Door slager Pruiksma uit Balkbrug werden we verder geholpen en van eten voorzien. Hij zat geloof ik bij de ondergrondse. We kregen van hem ook valse papieren, waarin stond dat we toestemming hadden om hier te blijven. De slager wist ook wel een adres om naar toe te gaan en gaf ons een verse worst mee. We kwamen bij de kerk in Oud Avereest terecht. Daar heeft, geloof ik, de kosteres de worst voor ons gekookt en die hebben we toen opgegeten, heerlijk!
Daarna kregen we een adres van een familie Soppe in Hollandscheveld. De vrouw was niet aardig voor ons en na twee weken gingen we weer terug naar Oud Avereest. Daar werd ons verteld dat we wel terecht konden bij de familie
Gelderman, die konden wel werkkrachten gebruiken. Twee zonen uit het gezin waren weggehaald. De één zat in Duitsland en de andere moest voor de Duitsers in Oldenzaal werken.
Het was een goede tijd bij de familie Gelderman?
Het was daar erg gezellig. Het was een groot gezin, dus veel vertier. We hielpen op de boerderij en op het land.
Toen kwam de bevrijding en kwamen de zonen terug. We moesten onze bedden afstaan en kwamen in de hooiberg terecht.
Na de bevrijding zijn we nog ongeveer een maand in Oud Avereest gebleven. Begin mei zijn we weer teruggelopen naar Den Haag. De familie was natuurlijk erg blij dat we weer terug waren.
Na de oorlog de draad weer opgepakt?
Na de oorlog heb ik een baan gevonden bij Rijkswaterstaat en gewerkt als technisch ambtenaar in Rotterdam en Utrecht. Op mijn vijftigste moest ik stoppen vanwege rugklachten.
Tot zover het verhaal van Servaas van Valderen.
Een droevig karwei
Eén gebeurtenis omstreeks diezelfde tijd (misschien was het eerste kerstdag) is mij altijd bijgebleven. Het vroor licht en er lag een beetje sneeuw. Een jong Belgisch trekpaard was door het ijs van een slootje gezakt en door de scherpe randen van het ijs waren de pezen van zijn benen doorgesneden. Toen het uren later gevonden werd was het arme dier totaal verkleumd. Men heeft het nog op een grote oude baanderdeur naar de boerderij van Flinkert (nu fotograaf Bennink) kunnen slepen, maar daar bleek dat men het dier beter uit zijn lijden kon verlossen. In de grote zwarte schuur is het paard toen door mijn vader geslacht, wat een zwaar en langdurig, maar ook erg koud karwei was.
De brand in Hamburg?
Maar één ding is mij het meest bijgebleven. Toen we ‘s avonds op de fiets naar huis reden was de hemel in het oosten helemaal rood gekleurd. Er was een zwaar bombardement gaande op Duitsland en ik denk, dat in die nacht de grote brand in Hamburg geweest is. Het was een angstwekkende rode gloed, die soms wat uitdoofde maar dan opeens weer groter en feller werd. Je moest er wel naar blijven kijken.
De boerderij van de familie ten Kate. Komende uit zuidelijke richting ligt net voorbij deze boerderij in de Meppelerweg een scherpe bocht naar rechts, vandaar “‘t hoekien bij ten Kate”.
Kerstfeest van de Zondagsschool
Tweede Kerstdag was voor ons kinderen van de zondagsscholen in en om Balkbrug altijd een groot feest. Ook in 1944 was dit het geval. Grote groepen kinderen gingen met vader en moeder, broers, zussen en buurkinderen zo tegen half vier ‘s middags, lopend op weg naar de kerk in Oud Avereest. Bij ten Kate “op ‘t hoekien” voegden zich daar de kinderen van Sluis 4 en 5 bij. Die kwamen langs de Huizingerwijk gelopen . Ook de kinderen van de zondagsschool van Fort, Oud‑Avereest en Sponturfwijk vierden het feest mee in de kerk. Onderweg werd er al druk gepraat over de kerstboom: “Zou hij net zo groot zijn als vorig jaar en hadden ze nog echte kaarsen kunnen bemachtigen, want die waren voor gewone mensen niet meer te koop.” Maar het meest zaten we met de vraag: “Wie zou het kerstverhaal vertellen?” Er waren diverse mogelijkheden de dominee of mevr. Bruunemeyer (Anna of Truida), maar diep in ons hart hoopten we dat mevr. van de dominee het zou doen, want die kon prachtig vertellen.
In de kerk
In de kerk stond een grote kerstboom met echte waskaarsen. Ze hadden het toch voor elkaar gekregen.Als de kerk vol stroomde was het een gezellig geroezemoes, totdat de dominee de kansel beklom. Dan volgde een algemeen “sssst sssst” en werd het stiller.Voor ons werd het dan tijd om op de brandende kaarsen te letten. Soms vatte een dennentakje (onder een beetje geknetter), vlam en dat was voor ons het sein om de koster hierop attent te maken. Deze stond naast de boom, gewapend met een emmer water, dweil en een lange stok met daaraan een kaarsendover. Hij greep altijd op tijd in wat wij wel jammer vonden, want op een beetje spektakel hoopten we allemaal wel. Na het lezen van het kerstevangelie en het woord van de dominee , werd het tijd voor het kerstverhaal. Gelukkig werd het verteld door mevr. Grolman, de echtgenote van onze dominee. Het verhaal heb ik altijd onthouden.
Het kerstverhaal van 1944.
Ergens boven op een berg in Zwitserland stond een eeuwenoud klooster. Het waren de monniken van dit klooster die op eerste kerstdag prachtige liederen zongen ter ere van God. Men was er bijna van overtuigd dat zij het ook waren die voor het eerst het prachtige lied: “Stille Nacht, Heilige Nacht” gezongen hadden. Zij zongen dus vol overgave in de kerstnacht voor onze Lieve Heer.
Het kerkje van Oud-Avereest, geschilderd door A. Grolman (de vader van H. Grolman, jarenlang huisarts te Dedemsvaart).
Op Tweede kerstdag kwam er altijd een engel uit de hemel naar het klooster om de monniken namens God te bedanken voor hun mooie gezang, dat zelfs boven in de Hemel te horen was. Zo ging het jaren door. De kloosterlingen werden wel ouder, maar met kerst deden ze nog altijd hun best om uit volle borst te zingen. Er kwamen ook jongere monniken bij en één van hen had een opleiding tot koordirigent genoten. Hij vond het maar niks dat zingen van die oude mannen. Onze Lieve Heer mocht het dan wel mooi vinden, maar als ze maar eens onder zijn leiding stonden, zou het veel prachtiger klinken.Hij kreeg de abt zover dat ze onder zijn leiding werden geplaatst. Hij werd koordirigent en leerde de zangers ademhalingstechnieken en meerdere dingen, waarop ze goed moesten letten tijdens het zingen. Maar hij was toch nog niet tevreden. Een dag voor het grote gebeuren, tijdens de generale repetitie, liep hij tussen de rijen van het koor door en bleef soms even staan, luisterde aandachtig en gaf aan wel acht oude monniken het dwingende advies om wel de mond open te doen en de lippen te bewegen, maar geen geluid te maken. Als vanouds werd er in de kerstnacht weer gezongen. De monniken hadden vreselijk hun best gedaan om aan alles te denken wat de dirigent hun geleerd had. De acht die niet mee mochten zingen hadden zich, met pijn in hun hart, stil gehouden. De volgende morgen was de leider van het koor al vroeg op, in afwachting wat de engel wel zou zeggen van het prachtige zingen, maar er verscheen geen engel en de volgende dag ook niet. Na drie dagen daalde er een engel af naar het klooster, met de vraag waarom er in de kerstnacht niet gezongen was voor onze Lieve Heer. Ze hadden daarboven niets gehoord. Nu bleek dat ze niet met hun hart gezongen hadden en als je iets niet met je hart doet wordt er boven niets gehoord.
Weer naar huis
Na het verhaal kregen we een boekje en een appel mee en gingen huiswaarts. Het was inmiddels donker geworden en arm in arm gebruik makend van de hele weg (er was toch geen verkeer), gingen we weer lopend over de besneeuwde weg naar huis. Het gaf een fijn, warm gevoel van saamhorigheid dat Kerstfeest van de zondagsscholen in de laatste oorlogswinter op Tweede kerstdag in het kerkje van Oud Avereest.
Jan Nijensikkens