Ga naar de inhoud

Jeugdherinneringen II

Jeugdherinneringen aan en belevenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog in en om Balkbrug (II)

De school voor openbaar lager onderwijs aan de Zwolseweg in Balkbrug werd door de Duitsers gevorderd voor de arbeidsdienst. De leslokalen werden slaapzaal, eetzaal en zit‑ en ontspanningsruimte. De arbeidsdienst bestond uit jonge mannen, zowel dienstplichtig als vrijwillig, die gezamenlijk werk uitvoerden zoals zaaien, oogsten, spitten, graven enz. bij de omliggende boeren vooral in het Westerhuizingerveld. ‘s Morgens marcheerden ze met de schop op de schouders zingend naar hun werk, zo zongen ze bv.: “Al juichende gaan wij ten strijde met vaandels en luid slaande trom. Zo gaan wij zij aan zijde, enz. enz.”  Er was een strenge militaire discipline. In het politiebureau waren twee cachotten en die waren vaak bezet, ook in het weekend door gestrafte jongens van de arbeidsdienst. Ook nu weer bezweken twee Balkbrugse schonen voor de charmes van twee van deze mannen. De arbeidsdienst heeft ook geholpen bij het ontmantelen van de drukkerij van het rijksasiel. De drukpersen verdwenen naar Duitsland.

De Openbare Lagere School te Balkbrug.

Vrije dagen

Voor ons, jongens en meisjes, brak de VVD (veel vrije dagen) aan. Er werd nog wel les gegeven in de Zondagsschool en in de achterste toonzaal van de Fa. Sipkema, maar dat gold niet voor de hele school. Het rijksasiel werd hospitaal. Het werd een herstellingsoord voor gewonde Duitse soldaten, voornamelijk van de Luftwaffe. De psychopaten verdwenen naar Meppen en Veenhuizen in Drente.

De Zondagsschool aan de Hoogeveenseweg.

Vis eten

Als jongens probeerden we vriendjes te worden met één of twee vreemde soldaten; daar deed je dan boodschappen voor enz. Zo raakte ik bevriend met een Duitse jachtvlieger, die in het rijksasiel moest herstellen. Op een dag vroeg hij mij of ik een bootje kon versieren om op het kanaal te varen. Mijn oom Hendrik, een turfschipper, lag voor ons huis en daar mocht ik het bootje (een opduwer) wel van lenen, maar dan moest ik wel de Duitser om benzine vragen. ‘s Middags zijn wij met het bootje van wal gestoken en midden op de Dedemsvaart haalde hij een handgranaat te voorschijn en nadat hij de veiligheidspin eruit getrokken had, gooide hij deze in het water en even later nog één. Door de ontploffingen kwamen er vissen bovendrijven. Hij zocht er de grootsten uit en gaf die aan mij met de woorden: “Vraag aan je moeder of ze deze wil bakken, dan kom ik vanavond om acht uur en dan kunnen we ze gezamenlijk opeten.” Toen ik met de vissen thuis kwam en mijn moeder vertelde wat de bedoeling was zei ze tegen mij: “Ik wil geen mof in huis hebben; wat zullen de mensen wel zeggen. Daar kom niets van in.”  Maar ik zei: “Hij komt toch wel.”  Om acht uur ‘s avonds werd er op de deur geklopt en inderdaad daar stond de vliegenier. Hij legde zijn koppel met revolver op het aanrecht en zei dat hij met goede bedoelingen kwam. Gezamenlijk hebben wij de vis opgegeten en tot ongeveer elf uur met hem gepraat.

Pro-Duits

De “gewone” Nederlanders mochten na acht uur niet meer op straat maar dat gold niet voor de bezetters. Hij was in 1936 met zijn moeder vanuit de Oekranië naar Berlijn gevlucht. Hij waarschuwde ons voor de Russen (die barbaren) en wist niet anders dan dat zij, de Duitsers, ons bevrijd hadden van de Engelsen. Wat propaganda al niet vermag!! Een paar weken later is hij weer naar het front vertrokken. Er waren in Balkbrug ook mensen pro-Duits en verschillenden waren lid van de partij, NSB‑ers, dus. Deze mensen hebben, zover ik weet, nooit iemand verraden. Meester Veenstra, het hoofd van onze school, die lid van de NSB was, heeft zelfs de twee Joodse kinderen, die bij ons op school waren, bijles gegeven in zijn huis toen deze de school niet meer mochten bezoeken. Veel onderwijzers van openbare scholen waren pro-Duits omdat in Duitsland het openbaar onderwijs op de eerste plaats kwam.

De Landwacht

De landwachters waren veel erger. Die verleenden hand- en spandiensten aan de bezetter en waren bewapend met een jachtgeweer. Ze werden door de bevolking spottend “Jan Hagel” genoemd. In Balkbrug was één landwachter berucht. Deze was zetboer op de boerderij “Westerhuizinger‑End”. Hij is door de verzetsgroep uit het Staatsbos in zijn huis doodgeschoten. Hij heeft ook een keer bij ons thuis een huiszoeking gedaan, eerst achter en toen in de woning. Mijn moeder was in de kamer bezig om de radio te verstoppen door een luik in de vloer, maar deze kwam klem te zitten. Gauw mijn zuster op de toiletemmer gezet vóór de half uit de grond stekende radio een grote deken om haar heen, zodat de radio niet meer zichtbaar was. Toen hij de kamer binnen kwam begon mijn moeder direct tegen hem uit te varen: “Zie je dan niet man dat ik hier met een doodziek kind zit. Schaam je toch. We hebben hier niks te verbergen.”  De landwachter droop af. Ook heeft hij Van Asselt, de manufacturier, een keer met fiets en al over de heg bij de  boerderij van Pluim geslagen. Hij had toezicht op de levering van aardappels voor de Wehr‑macht. Deze werden in wagons van de tram geladen. Toen Van Asselt hierover een opmerking maakte, ontstak hij in grote woede en begon de oude man te slaan en wilde zijn fiets afpakken,  maar Van Asselt hield de fiets stevig vast. Toen de omstanders er zich mee gingen bemoeien, hield de landwachter op.

Jack Moerland en Jan Wassens, allebei onderduikers, werden bij Zuidwolde beschoten door twee landwachters, omdat ze een stopteken van hen negeerden. Ze zijn allebei wel ontkomen, maar bij Jack Moerland werden door dokter v.d. Sterre een heleboel hagelkorrels uit rug en nek verwijderd.

Er kwam een verordening, dat alle koper ingeleverd moest worden. Het inzamelpunt werd een schip, dat kwam te liggen tegenover het brandspuitenhuisje, waar tevens de administratie van het ingeleverde koper werd bijgehouden. In dit huisje werden later ook de levensmiddelenbonnen uitgegeven. Ons geld werd ook omgewisseld. De zilveren en koperen munten werden vervangen door zinken munten. De zilveren guldens en rijksdaalders werden papiergeld. De zilveren guldens en rijksdaalders en gouden vijfjes en tientjes bleven een wettig betaalmiddel, maar werden veel gespaard. Men had meer vertrouwen in “hard” geld dan in papiergeld, dat door de Duitsers aan de lopende band werd gedrukt.

Het “V”-teken op het postkantoor te Balkbrug is nog zichtbaar.

“V”-tekens

Zo maar op een nacht waren op openbare gebouwen en ook op de pijp van de zuivelfabriek grote witte “V”-tekens aangebracht. We zeiden toen de “V” van vrede, verzet en victorie. Ze moesten van de bezetter verwijderd worden. Op de foto is duidelijk te zien dat het verwijderen van de “V” op het postkantoor niet helemaal gelukt is.

Op verordening werd veel grasland omgeploegd tot bouwland voor de teelt van aardappels, granen en bonen (duivenbonen, paardenbonen, kapucijners en erwten). De opbrengst van het land werd daardoor groter, zodat ze nog meer eten konden roven voor de “Heimat”.

Voor ons kinderen was het vooral mooi, dat je duivenbonen, paardenbonen en kapucijners kon poffen op de kachel ter vervanging van pinda’s enz. De vordering van paarden en fietsen ging gewoon door.

De beste paarden werden gevorderd en de boeren moesten het werk doen met kidden (hitten) uit Litouwen en Italië. Die kwamen per trein aan in Ommen en werden dan naar Balkbrug gedreven, waar Klaas Brouwer, de paardenhandelaar, ze weer aan boeren verkocht.

Kinderen uit de grote steden kwamen hier om aan te sterken; sommigen voor langere tijd, anderen alleen tijdens de vakanties.

Er kwamen steeds meer onderduikers en op sommige plaatsen ook Joodse mensen. Bij de familie Laning waren twee oudere Joodse vrouwen en bij Eckhard een oudere Joodse man. De laatste werd opa door ons genoemd. Hij zat buiten houtjes te hakken en aardappelen te schillen. Iedereen wist dat het Joodse mensen waren, maar ze werden niet verraden.

Auto’s verstopt

Op de hoek van de Molenweg‑Ommerweg was de zaak van Tebbe, fietsenmaker en taxibedrijf. Hij had zijn drie auto’s niet ingeleverd. Die stonden in zijn oude houten schuur achter zijn huis. Eén van de drie was een oude Adler met een grote koperen handrem. In het begin van de oorlog moesten alle auto’s ingeleverd worden. Enkele mochten er gebruikt worden door doktoren en voor vervoer naar het ziekenhuis.

Een grote bezinetank op een tramwagen, zoals die stond in de remise te Balkbrug.

Benzine

In de tramremise in Balkbrug stond een grote benzinetank op een tramwagen. Die stond daar voor de veiligheid om niet beschoten te worden door Engelse jagers. Er was in de oorlog overal gebrek aan, maar nood maakt vindingrijk. We wisten, dat, als je stukjes van een oude fietsbinnenband in benzine legde, er na een poosje solution ontstond om lekke fietsbanden te kunnen plakken. De grote tank lekte een beetje. We zetten er een blikje eronder en we hadden benzine. De stukjes binnenband losten in deze benzine nooit op. Het was, zoals ze toen zeiden synthetische benzine. Later heb ik nooit meer van deze benzine gehoord. Zo rond 1943 werd alles schaarser, maar de saamhorigheid onder de mensen werd steeds groter. Arm en rijk, jong en oud hielpen elkaar. Allemaal tegen die ene grote vijand.

De volgende keer schrijf ik over: “De SS komt in Veldzicht, de beschietingen van de Engelse jagers nemen toe, de vluchtelingenstroom vanaf Arnhem komt op gang en de stroom van etenhalers neemt toe.”

Jan Nijensikkens

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest