Jeugdherinneringen aan en belevenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog in en om Balkbrug
Deel 1.
De mobilisatie van 1939 en de inval van de Duitse troepen in mei 1940
In 1939 werden tijdens de mobilisatie soldaten gelegerd in de voormalige gemeente Avereest, zowel in Dedemsvaart als in Balkbrug. In Balkbrug, in de nieuwe schuur achter café Hendriks (nu het Chinese restaurant), werden ongeveer twintig soldaten gelegerd. Ze sliepen op strozakken in ijzeren britsen. Nu wordt er gesproken van stapelbedden, dus twee boven elkaar. De officieren en onderofficieren (ongeveer vijf mannen) waren ondergebracht in hotel Hendriks.
Het was de tijd van rats, kuch en bonen. Als ‘s middags de keukenwagen langs kwam, was het eten uitdelen, voor ons een hele belevenis. Zoals meer jongens van mijn leeftijd toen konijnen hielden, was het voor ons de kunst de overgebleven kuch mee naar huis te nemen als voer voor deze dieren. Ze groeiden er hard van en als ze dik genoeg waren, werden ze verkocht en het geld ging in de spaarpot.
De komst van de militairen bracht leven in de brouwerij. Als stamcafé, of vervangend tehuis, fungeerde hotel “De Munnink” met tante Aaltje, de bazin, als moeder van de soldaten. Er werden diversen uitvoeringen gegeven door de plaatselijke verenigingen en door ‘t Nut van Algemeen. De soldaten zijn in zeker opzicht niet zonder slag of stoot van het Balkbrugse toneel verdwenen, want diverse meisjes zijn met de soldaten getrouwd. Enkele namen die mij zo te binnen schieten zijn: Hennie Nijensikkens, Fenna Klok, Zwaantje Prins, Aafke Hiemstra en nog enkele anderen.
De keukenwagen was niet meer dan een vrachtwagen met houten schotten. Het lijkt er op dat de soldaten zich de stamppot met worst goed laten smaken. Een vertegenwoordiger kijkt lachend toe. De man rechts op de foto is W. Nijensikkens, daarnaast staat Walter van Aggelen (overleden). Hij was getrouwd met Henny Nijensikkens.
Ter verdediging van de brug bij Balkbrug was er een kazemat gebouwd voor de zaak van kapper Smit, waar nu “Carla’s drogisterij” is gevestigd. Deze is echter nooit gebruikt.
De luitenant van de groep ging ‘s avonds langs het kanaal nog wel eens ratten schieten met zijn pistool. Als hij er één schoot dan riep hij: “Voor iedere rat een mof.” Na de inval van de Duitsers (begin mei 1940) bleek hij echter een verrader te zijn of een spion. Hij is bewust naar de vijand overgelopen.
De inval
De Hollandse soldaten, die aan de grens bij Gramsbergen lagen, werden door de Duitsers teruggedreven. Al terugtrekkende kwamen ze in Balkbrug met de opdracht om alle bruggen die ze passeerden, op te blazen. De jongens, die in Balkbrug lagen, trokken zich ook terug met deze groep, richting Zwolle. Achter de IJssellinie zouden ze zich hergroeperen.
De kapitein was er in de vroege ochtend al vandoor gegaan op zijn lichte motor (een DKW) al roepende: “Ze komen d’r aan, ze zijn de grens al over”. De kapitein was dus weg en de luitenant was al overgelopen, dus chaos onder de manschappen alom. Bij ons in de keuken zat een soldaat te huilen. Zijn beste kameraad was bij de grens doodgeschoten. De winkels werden geplunderd door de terugtrekkende troepen onder het motto “Alles is straks toch voor de Duitsers”. Bij ons werden uit de winkel worsten, hammen enz. meegenomen; bij kapsalon Smit rookartikelen en bij de Spar (nu Nanning) diverse kruidenierswaren en ook rookartikelen. Dit gebeurde allemaal voor zeven uur ‘s morgens op vrijdag 10 Mei 1940, de vrijdag voor Pinksteren. Op een gegeven ogenblik bleef een groep achter, die de brug moest vernielen. De lading dynamiet was al ruim van te voren aangebracht en bij het omhoog gaan van de brug was dit duidelijk te zien. Iedereen in de wijde omgeving van de brug moest het huis verlaten. We trokken allemaal naar het bos, waar nu de Eikenlaan is. Hier achter was een groot donker dennenbos en daar werd de klap afgewacht. Onderweg er naar toe vormde zich een vreemde optocht van vaders, moeders en kinderen. Ze namen allerlei dingen mee die ze nodig dachten te hebben. Ik zie nog zo voor me een kinderwagen volgepropt met dekens met daar bovenop een geldkistje. Op de vraag van mij aan mijn moeder of er veel geld in zou zitten, antwoordde zei: “Doar muij maar niet te veule op rekenen, die lui hebt gien cent.” Toen we de ontploffing hoorden en de brug “in de lucht gevlogen was”, keerde de hele stoet huiswaarts. De ouwe smid Breman was gewoon in zijn huis gebleven en mijn vader had zich ter hoogte van de openbare lagere school achter een grote dikke eik verstopt. Bij thuiskomst bleken alle ruiten gesprongen te zijn en ook de dakpannen waren van het dak geblazen. Dit was ook het geval bij alle rond de brug gelegen huizen. Het werd dus dagenlang kapot glas en stukken van dakpannen tussen het grint zoeken; een rot werk. De brug was niet in z’n geheel vernield, zodat deze gemakkelijk hersteld kon worden. Alleen het brugdek was kapot. Het was allemaal tevergeefs, want de Duitsers kwamen vanuit Dedemsvaart en sloegen bij Balkbrug rechts af, richting Meppel. De Duitse troepen die hier binnentrokken maakten gebruik van paard en wagens. Het was een lange stoet met om de tien à vijftien wagens, een wagen bedekt met een Rode Kruis vlag, waaronder de munitie vervoerd werd. Een gedeelte heeft overnacht in Balkbrug op het marktterrein, nu het gemeenteparkje bij het voormalige politiebureau. Het was een geschreeuw van je welste, want de manschappen die niet goed voor hun paarden zorgden, met als gevolg het ontstaan van schaafwonden door het niet goed plaatsen van het tuig, kregen er ongenadig van langs van de officieren. Er werd daarbij geslagen met een zweep. Ook de volgende dag, de zaterdag voor Pinksteren kwamen er eindeloze colonnes Duitsers vanuit de richting Dedemsvaart. In de eerste tijd werd er weinig gemerkt van onze bezetters, ze waren uiterst correct en erg gedisciplineerd en mocht de bevolking klachten hebben dan konden ze terecht bij de Ortscommandant, waar de soldaten ontzag voor hadden. Later werd dit echter wel anders.
Er werden ook diverse maatregelen getroffen en nieuwe wetten afgekondigd. Zo moesten ramen verduisterd worden en mocht er geen licht uitstralen, zodat de vijandelijke vliegtuigen geen oriënteringspunten hadden in de nacht. Ook kwam de distributie van levensmiddelen en andere goederen al snel op gang, zodat er alleen iets gekocht kon worden tegen inlevering van de daartoe bestemde bon. Dit had al gauw een levende ruilhandel, maar ook een zwarte handel in bonnen tot gevolg.
De maatregel van de bezetter om alleen maar ongezouten boter in de handel te brengen, bracht veel reacties te weeg. Men vond het ongezouten niet lekker, maar dat probleem heeft niet zo lang geduurd, want al snel werd alle roomboter gevorderd en verdween dit naar Duitsland.
Deze foto is genomen in de speeltuin van Hotel Hendriks, nu Regentenlaan. De man rechtsboven was dhr. Ekkel, getrouwd met Aafke Hiemstra. Hij is jarenlang werkzaam geweest bij Veldzicht.
Slagers mochten geen koeien of varkens meer slachten. Dit werd alleen gedaan op centrale slachtplaatsen. Het vet van de koeien en alle geslachte varkens was voor de Wehrmacht en ging ook richting Heimat. Voor de Nederlanders bleef er alleen mondjesmaat mager rundvlees over, slechts verkrijgbaar op vleesbonnen. Het vet dat uit ons land verdween werd grotendeels gebruikt in de oorlogsindustrie.
De eerste twee oorlogsjaren
In de eerst twee jaren van de oorlog zagen we in Balkbrug weinig Duitse soldaten. Toen ik als kind van acht jaar met mijn vader in 1941 naar Zwolle fietste en daar voor het eerst een grote groep Duitsers al zingende zag marcheren, keek ik er vol bewondering naar. “Niet noar kieken en deurfietsen, ” beet mijn vader mij toe “Det bint rot moffen, onze vijand”.
Zo ging het leven in Balkbrug de eerste twee jaren van de oorlog rustig verder. De radio moest ingeleverd worden, maar de meeste mensen leverden een oud ding in. Om acht uur =s avonds werd er in het geheim geluisterd naar radio Oranje, de stem van strijdend Nederland. Bij ons stond de radio gewoon in de keuken op een kleedje, dat een replica van de Koninklijke Standaard was, die soms op een paleis staat. Dit had mijn moeder bedacht, zodat vreemde mensen konden zien aan welke kant we stonden.
Mijn opa moest net als andere boeren, hoewel hij maar één koe en één pink had, de pink aan de regering leveren. Hij kreeg hiervoor f 250,00. Daarvóór had hij nooit meer dan f 80,00 gebeurd. Niet dat hij nu opeens pro-Duits werd, maar het was toch mooi meegenomen. De mensen kwamen iets ruimer in de financiën te zitten. Grote gezinnen konden hier op het platteland genoeg groente en fruit krijgen. Ook werden er veel konijnen, bokjes, schapen en soms een eigen gemest varken geslacht. Dit laatste moest wel stiekem gebeuren. Zo doende waren er hier ter plaatse bonnen over. Ook als er in een gezin niet gerookt werd, konden de tabaksbonnen verkocht worden. In en om Balkbrug waren enkele bonnenscharrelaars actief. Eens per week gingen ze met de nachtboot van Zwolle naar Amsterdam. Op één van die tochten is een inwoner van ons dorp over boord geslagen en jammerlijk verdronken in het IJsselmeer.
Zo gingen de eerste jaren van de oorlog tamelijk rustig voorbij.
Maar de laatste drie jaren waren wel anders.
De Arbeidsdienst werd gelegerd in de openbare lagere school; we kregen dus veel vrije dagen. Veldzicht werd gebruikt door de bezetters en de drukkerij werd ook gevorderd.
Volgende de keer meer over de verdere oorlogsjaren.
Jan Nijensikkens