Ga naar de inhoud

Jeugdherinneringen IV

Jeugdherinneringen aan en belevenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog in en om Balkbrug (IV).

De SS in Balkbrug

Na de slag om Arnhem werd een afdeling van de SS in Balkbrug in het Rijksasyl voor psychopaten “Veldzicht” gelegerd. Ook de woningen van de directeur, de heer Hartsuiker, en de onderdirecteur werden gevorderd. De Duitsers hadden uit Arnhem een dode reebok uit het hertenkamp meegenomen en drie jonge levende koeien. Deze drie pinken werden losgelaten in het grote, door stevig gaas omheinde, wandelpark waar in normale tijden de patiënten konden wandelen. Het door een granaatscherf gedode hert moest door mijn vader geslacht worden in de keuken van “Veldzicht”. Hij werd opgehaald door een soldaat die alleen maar zei: “Mitkommen”. Hij wist niet wat er aan de hand was, maar het werd hem in de keuken wel duidelijk wat er gebeuren moest.

De oorspronkelijke woning van de adjuct-directeur van “Veldzicht”.

In een oogwenk zag mijn vader een grote voorraad koffie, thee, zeep en handdoeken liggen. Hij vertelde de Duitser dat hij eerst materiaal moest ophalen zoals een mes, hakmes en zaag. Dat vond de man goed als hij maar “sofort” terug kwam. Hij kwam terug met zijn transportfiets met de slagersmand voorop. Weer bij de keuken aangekomen zei hij tegen de man, dat het maar beter was om de fiets in de keuken te zetten met het oog op de Tommies (Engelse vliegtuigen).

Aan het werk

Mijn vader ging aan het werk en tijdens het slachten stopte hij gauw een paar pakken koffie, thee, zeep met daarover een paar handdoeken, in de mand. Dit noemde men toen geen diefstal maar organiseren. Alles wat men van de bezetter achterover kon drukken was organiseren. Nadat het karwei geklaard was verliet mijn vader de keuken met de beide handen aan het stuur en de beide duimen op de klep van de mand en fietste snel naar huis. Twee dagen later moest hij bij de SS-commandant komen. De man  gezeten achter zijn bureau, met aan weerszijden twee grote Duitse herdershonden, gelastte hem de beste van de drie pinken te slachten en de pens, hart, long en lever voor zijn twee honden te bestemmen. Mijn vader antwoordde dat het verboden was in Nederland te slachten en dat hij dan last met de CCD (de crisis controledienst) zou krijgen. De Duitser zei: “Ik zal je vertellen wat ik van plan ben. Ik beveel je de koe te slachten en al het hondenvoer en de helft van de pink hier te brengen. De andere helft wordt verdeeld onder arme mensen met grote gezinnen. Dit verdelen doe jij niet, maar de zuster van het Groene Kruis.” Bij dit verdelen was ook een oudere Duitser aanwezig. Ik denk, dat er ook nog een gedeelte stiekem naar de stakende “spoorhazen” is gegaan. In die tijd was er een spoorwegstaking. Twee dagen later stond de CCD op de stoep om procesverbaal te maken, maar op het voorstel van mijn vader om mee te gaan naar de SS gingen ze niet in en het procesverbaal bleef uit.

Een “huzarenstukje”

Een week later kwamen er twee Duitsers, deden vluchtig huiszoeking en namen mijn vader mee. Hij werd naar de commandant gebracht die in alle staten was. De nacht ervoor was de afrastering rond hetwandelgebied doorgeknipt en een pink verdwenen. Dit was dus een pink, die ze zelf gestolen hadden in Arnhem en nu door Nederlanders “terug georganiseerd” was. Hij verdacht mijn vader hiervan, vandaar die huiszoeking. De man was des duivels en beval mijn vader het overgebleven dier direct te slachten en alles naar “Veldzicht” te brengen. Die ondankbare Nederlanders kregen niks meer. Het is nooit bekend geworden wie het huzarenstukje van het “organiseren” van de koe uit het hol van de leeuw hebben geleverd. Er werd gesproken dat Zoet, de marineman die in de oorlog stoker op “Veldzicht” was, er een aandeel in had. Het gevolg was dat mijn vader later, eens in de veertien dagen naar Zwolle moest fietsen, om van het abattoir hondenvoer voor de twee Duitse herders op te halen. Ik ben wel eens meegefietst. Het was toen heel gewoon om van Balkbrug naar Zwolle te fietsen. Als er Engelse jagers in de lucht waren, moest je goed opletten. Wij kropen dan ook met fiets en al in een droge sloot. De liefde van de commandant voor zijn twee honden is ook nog een keer goed van pas gekomen.

Spitten bij Hasselt

Op een gegeven moment moesten alle mannen spitten in de omgeving van Hasselt voor het opwerpen van anti-tankwallen en andere verdedigingswerken. Ook voor het maken van splinterboxen en het graven van mangaten langs de weg moest iedere man, die een schop vast kon houden, aan het werk. Ook mijn vader zou op de fiets naar Hasselt moeten, maar hij is naar “Veldzicht” gegaan. Mijn vader kennende, is hij naar de commandant gegaan en gezegd: “Ie kunt oen beide honden wel doodschieten want ik mutte spitten en kan doarumme geen pens en aander hondenvoer veur oen honden meer halen”. Als door een wesp gestoken vloog de man overeind en greep een formulier vulde het in en sloeg er een paar grote stempels op. Hij zei tegen mijn vader: “Nooit afgeven, alleen laten zien dan kun je overal naar toe en hoef je niet te spitten.”

Splinterboxen, zoals deze nabij de brug in Balkbrug waren gebouwd van dikke grasplaggen. Drie zijden van ongeveer anderhalve meter hoog en drie meter breed. Eén van de korte zijden was open, zodat bij dreigend gevaar vanuit de lucht er gemakkelijk met een auto kon worden ingereden.

Een droevig incident

*In dezelfde tijd heeft zich een droevig incident voor gedaan. Hans Gouwe, zoon van dokter Gouwe uit Lutten, had een aanslag gepleegd op een schip, liggend in sluis IV van het kanaal de Dedemsvaart. Met een handgranaat heeft hij getracht het schip te doen zinken, want dat zou een stagnatie van het scheepverkeer in het kanaal tot gevolg hebben. Na de aanslag, die geen succes had, zijn ze gewoon weggefietst richting Balkbrug. De Duitser, die aan boord van het schip was, heeft direct “Veldzicht” gebeld en daar zijn enkele SS‑ers op de fiets gesprongen en richting sluis IV gereden. In de buurt, waar nu het “paarse huisje” staat, hebben ze o.a. Hans aangehouden. Hij bleek een revolver op zak te hebben. Hij werd geslagen en getrapt en moest hard lopend, tussen de fietsende SS‑ers in, naar “Veldzicht”. Daar werd hij opgesloten in huize “Erica”. In Balkbrug heerste een beklemmende stilte. Er hadden zich veel mensen verzameld bij de brug en men vroeg zich af wat er zou gebeuren. Aller ogen waren gericht op de Ommerweg en men zag auto’s vanuit de richting Ommen naar huize “Erica” gaan. Na ongeveer anderhalf uur reden vanaf “Veldzicht” die auto’s over de brug, richting Dedemsvaart. Als jongens stonden wij ook bij de brug tussen al die mensen.

Onderstaand een verslag van de gebeurtenissen gepubliceerd op de website van de Gouwebuurt in Lutten

Wat oudere mensen vroegen ons eens te gaan kijken bij “Veldzicht” want ze doen jullie toch niks. Drie jongens, waaronder ik, zijn op de fiets gestapt. Ik denk dat de andere twee Alex Wassens en Jan van der Woude waren. Vlak voor de gestichtslaan lag in de berm van de Ommerweg het lijk van Hans Gouwe met zijn hoofd op de straat en daar omheen was met wit krijt het woord “terrorist” geschreven. Wij zijn gauw terug gegaan. Tegenover de poort van “Veldzicht” was het huis van de onderdirecteur. Uit dit huis kwam de Duitse kok met zijn houten been aangehobbeld. Hij zwaaide met zijn revolver. Of hij nog in de lucht geschoten heeft weet ik niet meer, maar hij was vast weer dronken. Hij beduidde ons om weg te gaan en schreeuwde ons toe dat dit “nichts für Kinder war”. Bij de brug aangekomen, konden wij bevestigen waar iedereen al bang voor was. Stil zijn de mensen naar huis gegaan. Door toedoen van Jan Lucas ben ik in het bezit gekomen van het verhaal van deze gebeurtenis, zoals het is omschreven in het boek “Knackers achter prikkeldraad”, één van de boeken over het kamp “Erica” bij Ommen.

Huize “Erica”, de woning van de Geneesheer-Directeur van “Veldzicht”.

Uit: “Knackers achter prikkeldraad”

Op 23 september 1944 arresteerden enkele SS’ers drie leden van een verzetsgroep, na een mislukte aanslag op een schip met munitie, nabij Balkbrug. Zij werden overgebracht naar een Duitse post die gevestigd was in de voormalige dokterswoning, bij toeval ook “Erica” geheten, naast het Asyl voor psychopaten. Hier lichtte men direct Schwier in. Met twee luxe auto’s en een vrachtwagen vertrokken Schwier, Diepgrond, De Jong en een tiental bewakers richting Balkbrug. De gearresteerden, de jonge studenten H. Gouwe, A. van Haeringen en C. Meijer, zouden afzonderlijk verhoord worden. Gouwe was als eerste aan de beurt maar gedroeg zich zeer onwillig. Als voorbeeld voor de andere twee besloot men hem ter plekke te fusilleren. Op het grasveld voor de woning werd hij in opdracht van Schwier van achteren door de nek geschoten.

Het lichaam werd later aan de kant van de weg gelegd met het bijschrift ‘terrorist’. Van Haeringen en Meijer werden meegenomen in de vrachtwagen. Besloten werd, alvorens naar Ommen te vertrekken, eerst een bezoek te brengen aan het ouderlijk huis van Gouwe. Onderweg hield men, om voor mij onbekende redenen, de slager J. Trentelman aan, die gelast werd zich bij de twee studenten in de vrachtwagen te voegen. Vlak voor Lutten stopte men opnieuw, ditmaal om dekking te zoeken tegen vliegtuigen van de geallieerden. Meijer greep zijn kans en ontvluchtte. Na dit incident arriveerde men in het begin van de avond bij de woning van de huisarts Gouwe. Mevrouw T. Gouwe schreef in 1946 een aangrijpend verslag over de inval.

Het verhaal van mevr. Gouwe

Hieronder volgt een gedeelte van dit verslag.

De avondboterham stond juist klaar in de eetkamer, toen de telefoon ging. Automatisch nam ik de hoorn op (zooals ik dat vele malen per dag doe). Toen kreeg ik te hooren:  “Uw zoon is in Duitsche handen, erger, hij is reeds doodgeschoten!”  Aan de andere zijde werd de hoorn op de haak gelegd en daar stond ik of ‘t heele huis op me neergekomen was. Ik ging alleen in de achtertuin zitten, maar kon ‘t niet verwerken. Ik zag dr. R. thuiskomen en vertelde het hem. We zijn na een poosje samen naar binnen gegaan, allen zijn bij mij gekomen in de spreekkamer, alwaar ik hen vertelde wat voor een ontzettend leed over ons gekomen was. Men kan zich indenken hoe groot ons aller verdriet was en aan wat een wanhoop wij ten prooi waren, al konden we het ook nog niet in vollen omvang beseffen. Opeens drong het tot mij door, dat er wel eens een huiszoeking zou kunnen komen. Ons dienstmeisje, dat al veertien jaar bij ons is, rende naar een buurman garagehouder, om zijn hulp in te roepen bij het weghalen van de verdekt opgestelde radio. Zelf namen we vlug ‘t huis door en onderwierpen Hans zijn kamer nog eens aan een nauwkeurig onderzoek.

De inval

Wij waren net precies klaar en de radio was in veiligheid, toen twee groote overvalwagens voorreden. In een oogwenk was ‘t heele huis omsingeld en bulderde men naar binnen. Wij werden in een kamer gedreven en moesten daar blijven zitten. Door de verbindingsdeur zagen wij, hoe men als beesten op het gereedstaande maal aanviel. De boterhammen werden verslonden, ‘t jampotje en het botervlootje met de handen leeggemaakt en daarna stukgeslagen, dito met de melkbekers. De straat was eveneens afgezet en de langskomende tram moest zelfs stoppen en ieder die erin zat, werd gefouilleerd. Een langskomende jongeman trachtte te ontvluchten. Men greep hem en wij zagen de vreselijke martelingen die hij moest ondergaan. Later werd hij met een machinegeweer, in de achtertuin, afgemaakt. Wij vonden hem doorzeefd van kogels, bijna onherkenbaar met een gespleten kin. Het was de 26‑jarige Johannes Kosse uit Slagharen (Gemeente Hardenberg). Dr. Ragay zagen wij eveneens met de handen omhoog in de voortuin staan. Men zeide hem, oogenblikkelijk hier weg te gaan, anders zou hij met mij over één kam geschoren worden. Het kranige antwoord was “dat het z’n plicht was te blijven”.

Hij werd gefouilleerd, verhoord en werd later gedwongen de bij ons gestolen goederen mee naar de auto te dragen. Kort na het schieten achter in de tuin, renden de twee hoofdmannen, de Duitsche officier dr. Schwier en de Holl. Kapt. Diepgrond, onze kamer binnen.

Diepgrond riep: “Waar zit dat wijf, waar is dat oranje‑loeder” en ik moest voor verhoor mee naar de spreekkamer. Vreeselijk en vreeselijk. Alles ging in zelfde toon en trant verder: “0ranje‑loeder, ga daar zitten. Nee daar, dan kunnen we je smoel beter zien” enz. Men schoot onder ‘t verhoor, zoodat de opgeslooten kinderen helsche angsten uitstonden, dat zij ook mij doodmaakten. Diepgrond verhoorde eerst, dr. Schwier liep dan achter me te ijsbeeren, met een revolver. lk moest m’n ondervrager voortdurend aankijken en de antwoorden moesten oogenblikkelijk komen. En ze kwamen, ontkennend, bevestigend, naar waarheid gelogen, zooals het ‘t beste leek en uitkwam. Men krijgt kracht naar kruis, nooit heb ik dat zoo goed gevoeld, als op die vreeselijken avond. Soms was ‘t antwoord niet naar hun zin en dan moest luitenant De Jong komen, die mij werd “voorgesteld” , “als gewezen marinier van ‘t Ind. Leger, die mij maken en breken kon”, iets waar ik geen moment aan twijfelde. Een buitengewoon onguur type, maar toch behandelde hij mij, vergeleken bij de beide anderen “voorkomend”. Hij lachte eens valsch tegen me, trok z’n schouders op, zei dat ik dan maar eens achter ‘t huis moest gaan kijken, waar al een zulk een goede Nederlander lag en vertrok dan weer.

Schwier vond gemeen, dat het er toch niet toe deed. Ik kreeg de kogel alleen al, omdat ik zulk een wanproduct van een kind had voortgebracht en later moest deze vreselijke man mij verhooren over de “bloedkwestie” omdat volgens hem, “Hans een zigeunerkop had, met donker haar, breede kaken en scheefstaande donkere oogen”, bulderen, schreeuwen, gillen, voortdurend met de revolver dreigen enz. In de apotheek sloeg men met de geweerkolven de flesschen uit de opstand. Alsof alle duivels uit de hei losgebroken waren. Later werd ik naar voren gebracht en zag hoe al ons linnen‑ en ondergoed juist werd ingepakt. De vloer lag vol met alles wat je maar bedenken kunt. Twee kerels kibbelden om een spaarbankboekje, waar misschien op de één meer stond dan op ‘t andere, dat de één reeds in de hand had. Iemand heeft dit domste en slechtste uitschot van de maatschappij zeker nog ingelicht, dat je aan spaarbankboekjes niets had, want later hebben wij ze, stuk voor stuk, op de meest vreemde plaatsen, weer terug gevonden. Men scheen te weten, dat wij in Indië waren geweest. De gewezen marinier moest me in ‘t Maleisisch vragen stellen hoe ik de zotte toestanden bij de militairen en bij ‘t binnenlandsch bestuur had gevonden e.d. Ik antwoordde “dat ik in die kringen niet verkeerd had” en dan sprongen ze weer als volkomen waanzinnigen, met de vreeselijkste bedreigingen om me heen. Tot overmaat van ramp werd er nog drank gevonden. Ze krijschten dat ik dat natuurlijk had achtergehouden om de eerste de beste Amerikaan mee om de hals te vallen, maar dat zou me niet glad zitten. Zij lusten het ook wel. Ze werden stomdronken, zoo ze van te voren al niet min of meer aangeschoten waren.

Onbegrijpelijk dat dr. R. en ik er levend afkwamen en dat het huis niet platgebrand werd, zooals ook op het programma stond. ‘t Is soms nog een raadsel. Laat op den avond trok men weg. En wat waren de kinderen en andere huisgenoten gelukkig, toen ik opeens weer in hun midden verscheen. Ik voelde me volkomen uitgeput, lamgeslagen, leeggeschud, maar was levend. Nadat men eerst nog bij een nabij gelegen garage een personenauto had gevorderd, vertrok men richting Dedemsvaart. Na enige kilometers werd er gestopt. Diepgrond beval Van Haeringen uit te stappen om de weg naar Balkbrug te wijzen. Even later werd ook Van Haeringen door middel van een nekschot door hetzij Diepgrond, hetzij De Jong om het leven gebracht. Het lichaam werd in de vaart gegooid. De overgebleven Trentelman werd naar kamp “Erika” gebracht.

Bij het lezen van het verslag van mevrouw Gouwe schieten mij de tranen in de ogen en dan te bedenken dat het overgelopen Nederlanders waren die het gemeenst waren. Ook later in mijn herinneringen aan die tijden zal dat blijken.

Bikker was ook één van die slechte rotkerels in kamp “Erica”.

Jan Nijensikkens

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest