Ga naar de inhoud

Het beest keerde terug…

Dit is het relaas van een gruwelijk oorlogsmisdrijf, dat nimmer door ons volk mag worden vergeten.

Opperwachtmeester Disselborg, de waarnemend groepscommandant van de Rijkspolitie te Dedemsvaart, is een vriendelijk, vaderlijk man, die liever vermaant dan straft. Maar er kwam een harde blik in zijn ogen en er trilde vaak moeilijk bedwongen woede in zijn stem, toen hij begon te vertellen over die zonnige voorjaarsdag in 1945, die in Dedemsvaart begon als een feestdag, maar eindigde met een beestachtige, negenvoudige moord. Na een langdurig onderzoek en hardnekkig speuren is de heer Disselborg erin geslaagd het bevrijdingsdrama, dat zich op 6 april 1945 in Dedemsvaart afspeelde, tot klaarheid te brengen en veertien leden der Grüne Polizei zullen zich dan ook binnenkort voor het Bijzonder Gerechtshof te Zwolle moeten verantwoorden voor een der meest dramatische oorlogsmisdrijven, die in ons land werd gepleegd. 

Het verslag, dat opperwachtmeester Disselborg ons uitbracht, geven wij hieronder in extenso weer, slechts nu en dan onderbroken door de verklaringen van verscheidene inwoners van Dedemsvaart, die op deze noodlottige aprildag de dood in de ogen zagen, maar als door een wonder het leven mochten behouden.

Weken en weken had Dedemsvaart in angstige spanning op de komst van de bevrijders gewacht. Een deel van de Duitse bezetting had het dorp reeds verlaten en was naar het noordwesten getrokken, terwijl de plaatselijke leden van de N.S.B. al heimelijk naar het oosten waren gegaan, het Canadese leger tegemoet. Toen, in de middag van de 6e april 1945, gebeurde het: drie Canadese tanks trokken langzaam langs de Lange Wijk het dorp binnen. Er was even een kort vuurgevecht met Duitsers, die zich nog in het burgemeestershuis ophielden, maar dezen gaven zich al spoedig over.

Dedemsvaart was vrij!  Vlaggen werden overal uitgestoken, onderduikers konden zich voor het eerst sinds maanden weer rustig op straat begeven en de N.B.S.-ers zochten met geestdriftige ijver het dorp af naar achtergebleven N.S.B.-ers, N.S.K.K.-ers en moffenvrienden, die allen werden overgebracht naar de school naast het tramstation. En aangezien de drie Canadese tanks hun triomftocht voorlopig beëindigd hadden op het terrein van de Eerste Drentse Spoor- en Tramwegmaatschappij, heerste er om en bij het tramstation een vrolijke drukte. Heel Dedemsvaart was uitgelopen om de bevrijders te begroeten en de gevangen onderdrukkers uit te jouwen.

Tegen zeven uur in de avond echter vertrokken de Canadezen weer. Ze vormden slechts een verkenningsonderdeel van het leger, dat bij Gramsbergen lag, en moesten nu wederom op de hoofdmacht terugtrekken. Het grootste deel van de plaatselijke afdeling der N.B.S. verliet, gezeten boven op de tanks, eveneens het dorp. Slechts twee gewapende leden, Egbers en Oostenbrink, bleven achter om de gevangenen in de school te bewaken.

Ondanks de belofte van de bevrijders om de volgende morgen terug te komen, heerste er teleurstelling onder de mensenmenigte bij het E.D.S.-emplacement, een teleurstelling, die in ontzetting en paniek veranderde, toen enkele minuten na het vertrek der Canadezen een paar mannen hijgend kwamen aanlopen uit de richting Balkbrug, roepend: “De moffen, de moffen komen terug!” Even later klonken reeds schoten en de oploop bij het tramstation spatte uiteen. Ieder zocht een goed heenkomen, sommigen zochten dekking in tramwagons, anderen in loodsen, weer anderen achter de huizen van de heer Huisman, de werkmeester der E.D.S. en van de kommies Blijham.

Langzaam, omzichtig sluipend langs de huizen en door achtertuintjes, naderde een patrouille van circa twintig Duitsers. Zij kwamen om wraak te nemen en on hun gevangengenomen kameraden te ontzetten.

Het is wettelijk niet bewezen, maar het is wel zeer waarschijnlijk, dat de Duitsers, die nog in Balkbrug waren gelegerd, gealarmeerd werden door twee moffenvriendinnetjes, die op het laatste ogenblik aan de N.B.S. wisten te ontsnappen en op de fiets ’n heenkomen zochten naar Balkbrug. Hoe het zij, de Duitsers trokken, zonder omwegen, dadelijk naar de school tussen het E.D.S.-terrein en de woning van de familie Huisman. Egbers en Oostenbrink trachtten nog weerstand te bieden en losten enkele schoten uit hun stenguns, maar toen de Duitsers dit vuur beantwoordden met handgranaten, moesten zij hun post opgeven en een goed heenkomen zoeken. De Duitsers namen echter geen enkel risico en bestookten nog geruime tijd de school en de woning van Huisman met handgranaten en zelfs met een pantservuist. Er bleef geen ruit heel in deze gebouwen, de deuren vlogen uit de scharnieren. De heer en mevrouw Huisman hadden hun toevlucht gezocht in een keldertje, terwijl in een van de achterkamers een groep mannen op de grond lag, waaronder zich ook Bart Boertjes bevond, die ons over het verdere verloop van de gebeurtenissen het volgende vertelde:
“Tenslotte sommeerden de Duitsers ons dan om allen met de handen boven het hoofd naar buiten te komen. Uit de school, de woning van Huisman en die van kommies Blijham kwamen ongeveer vijftig personen te voorschijn. We werden allen gefouilleerd en daarna mochten de vrouwen en kinderen vertrekken. De mannen achter – er waren er ongeveer dertig – werden in het gelid gezet en moesten onder geleide van de Duitsers afmarcheren in de richting Balkbrug. Ik moest een grote rol dekens boven het hoofd dragen, sommigen droegen zware koffers en andere eigendommen van de – nu weer bevrijdde – N.S.B.-ers en N.S.K.K.-ers. Degenen, die niets droegen, moesten de hele weg hun handen omhoog houden.

Te Balkbrug werden we voor het café Leunge nogmaals gefouilleerd, waarna we in de achterzaal van het café konden gaan zitten. De bewaking bestond nu uit Nederlanders in uniformen van de Grüne Polizei. Terwijl daar zaten, arriveerde de groepsleider van de N.S.B. uit Dedemsvaart, Klaas Reijne, die vóór de komst van de Canadezen naar Meppel was gevlucht. Hij was blijkbaar door de Duitsers ontboden. Even later werden onze persoonsbewijzen ingenomen en gebracht naar de gelagkamer van het café, waar zich de Duitse officieren, de Nederlandse luitenant der Grüne Polizei Burgers en Klaas Reijne bevonden”.

Wat er zich toen in de gelagkamer heeft afgespeeld, is nog niet geheel tot klaarheid gebracht. De bevelvoerende Duitse officier schijnt Reijne te hebben verzocht aan de hand van de ingenomen persoonsbewijzen de mannen aan te wijzen, die als anti-Duits en dus als “terroristen” konden worden beschouwd. Een der ooggetuigen, Huisman, beweert, dat Reijne toen bij het licht van een brandende kaars op het biljart de persoonsbewijzen heeft bekeken, maar daarna verklaarde, dat er geen terroristen onder de arrestanten waren. Anderen spreken deze verklaring pertinent tegen.

Inmiddels was de spanning onder de gevangen in de achterkamer bijna ondraaglijk geworden. Over het algemeen kon men niet geloven, dat de Duitsers tot executies zouden overgaan, iedereen was immers onschuldig – iedereen, behalve Egbers, die daadwerkelijk, als lid van de N.B.S., gewapend verzet had gepleegd. Egbers begreep dan ook, dat hij niets te verliezen had. Zijn kameraad Oostenbrink had door te vluchten uit handen van de Duitsers kunnen blijven, ook voor Egbers was het nu een kwestie van vluchten of sterven. Hij stond op en vroeg een van de bewakers of hij even naar het toilet mocht gaan. Dit werd hem toegestaan en praktisch onder de ogen van een Duits soldaat gelukte het Egbers toen via de zijdeur en de schuur uit het café te ontsnappen. Enige ogenblikken later trad een Nederlandse “Grüne” de achterzaal binnen met twee stapeltjes persoonsbewijzen in de hand.

“Eerst werden vijftien namen, waaronder ook de mijne, afgeroepen”, vervolgde de heer Boertjes zijn relaas. “We moesten aan de ene kant van de zaal gaan staan. De overigen kregen hun persoonsbewijzen terug en mochten direct vertrekken. Meerding, die toevallig in de gelagkamer was geweest, toen de persoonsbewijzen werden uitgezocht, fluisterde me in: “Weet je wat er met ons gebeurt? We worden doodgeschoten”. Ik kon het echter niet geloven, zelfs niet toen ik even later als eerste van een groep van vijf werd aangewezen om naar buiten te gaan. Het was inmiddels donder geworden. Onder gewapend geleide moesten we met ons vijven marcheren naar de Hoofdvaart tot voor de inrit van de boerderij van Grotenhuis. Daar werd het kommando: “Linksom!” gegeven, waarna we door een van onze vijanden een meter uit elkaar werden gezet. We stonden op de berm langs de straatweg met de rug naar het kanaal en tegenover elk van ons posteerde zich een Nederlandse soldaat in Duits uniform met het geweer in de aanslag. Ik begreep toen eindelijk pas, wat er gebeuren zou. Links van mij riep Jan de Boer: “Jullie schieten vijf onschuldige mensen dood”. 

Zelf vroeg ik of ik nog iets zeggen mocht, maar er kwam geen antwoord. In stil gebed zocht ik uitkomst. Toen zag ik opeens, hoe mijn linker buurman een sprong achteruit naar het kanaal deed. Ik bukte me om een sprong voorwaarts te nemen. Op hetzelfde ogenblik vielen de vijf schoten. Ik voelde een slag tegen mijn schouder, viel achterover, sprong weer overeind en vluchtte door de inrit het erf van de boerderij van Grotenhuis op. In het donker rende ik tegen een hek aan, was er even later overheen en vluchtte verder, kroop door gaas en prikkeldraad tot ik achter in de tuin van dokter Mol was, waar ik toen in een struik gekropen ben. Tijdens mijn vlucht had ik onophoudelijk schieten gehoord en toen ik wat tot mij zef gekomen was, voelde ik, dat ik een schotwond in mijn rechterschouder had.”

Bart Boertjes was niet de enige uit deze groep, die aan de dood ontsnapte. Meerding en Jan de Boer waren in het water gesprongen en hadden zwemmend de overkant van het kanaal bereikt. Timmer had zich laten vallen en zich dood gehouden, om later in het donker weg te sluipen. Slechts  één van de vijf, Sluyer, was levensgevaarlijk getroffen en zou later op de avond door een Duitser met een “genadeschot” van het leven worden beroofd.

In het café zaten intussen nog tien gevangenen te wachten. De Duitsers begrepen nu, dat het te gemakkelijk was om in het donker te ontsnappen en gelastten daarom hun arrestanten stuk voor stuk uit het café te komen. Op de weg, die van café Leunge naar de Hoofdvaart loopt, werden toen achtereenvolgens nog Veldhuis, Logtenberg, Rijkers, Bouwknecht, Rijnink, Boerema, Ten Kate en Jansen met een nekschot gedood. Otter en Kuyer werden zwaar gewond, doch konden zich na de aftocht der Duitsers in veiligheid stellen.

Kort na middernacht verlieten de moordenaars Balkbrug. Hun rauwe stemmen verstierven geleidelijk aan in de doodse stilte. En op straat lagen de lichamen van negen mannen uit Dedemsvaart, wie niets anders ten laste kon worden gelegd, dan dat zij zich te vroeg hadden verheugd over de komst van de bevrijders, die eerst de volgende dag hun dorp werkelijk zouden bezetten.

Maar toen heerste er geen vreugde meer in Dedemsvaart…………

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest