Ga naar de inhoud

De Dedemsvaart.

Voorgeschiedenis

    “Ober-IJssel, viel Morast
     Macht dat gute Land verhast”. (Göthe)

Een uitgestrekte vlakte van hoge moerassen, honderden bunders groot, begroeid met heide, mossen, bentgras en russen. Bruin is de kleur die overheerst in het ruige, bultige landschap, waar hier en daar een veenplas met enkele berkjesen wat gras afwisseling brengt. Geen weg of voetpad lokt de nieuwsgierige reiziger om nader met dit gebied kennis te maken. Dit is het domein van wild en gevogelte, dat slechts een enkele maal wordt opgeschrikt door een jager, die zich in het najaar in deze vaak verraderlijke wildernis waagt. Aan de randen van dit gebied, nabij enkele oude buurtschappen op de zandgronden, is wat meer vertier. ’s Zomers trekt daar de herder met zijn beweeglijke kudde door de eenzaamheid. De boer komt plaggen steken voor de stallen, of takkenbossen snijden voor de oven. Soms wordt er wat turf gestoken voor eigen gebruik. Het is slechts een smalle strook waar een beetje leven te bespeuren valt. Verder ligt dit landschap verlaten. De aanblik wisselt met de seizoenen, maar overheersend is de wat troosteloze ruigheid van dit veenlandschap waar alleen een warm, nat voorjaar een sprankje vrolijk groen weet te toveren (uit de: Dedemsvaartse Courant 29-6-1959). Getuige overblijfselen van veel geboomte en veel dierlijk leven in dit gebied, moet duizenden jaren geleden hier een natuurramp hebben plaatsgevonden. Dit werd bewezen door de oost-west ligging van de bomen onder het veen. Verder werden de geweldige hoorns van de oeros hier gevonden. De streek maakte deel uit van de laagvlakte van Noord-west Europa, van Rusland tot Frankrijk. Er bevond zich hier een onmetelijke toendra met hier en daar een zandrug, waarop de heideplant, de Enica-vulgarus, welig groeide. Op de hogere gronden langs de randen vond men vruchtbare akkers en welden. Het moeras werd door mens noch dier betreden, afgezien van watervogels.

De Kievitshaar. (pentekening J. Drent)

Om het land werd aan het begin van onze jaartelling gevochten door Chamaven (Germanen), Tubanten (Twenthe) en Usipeten (volkeren uit het Noorden), gevolgd door Romeinen. De zgn. pons longus, gevonden in de Valthervenen, bewijst de vindingrijkheid waarmee Romeinen moeilijkheden overwonnen. Behalve een weg door de moerassen, wilden ze het land leeg laten, opdat de Noordelijke volksstammen niet naar de Rijn konden opschuiven. Pogingen van de Friezen hier koloniën te stichten waren tot mislukken gedoemd. Een delegatie van hen ging naar keizer Nero om van hem dit gebied te krijgen. Toen dat niet lukte probeerde men het met geweld, maar de Friezen werden door de Romeinen verdreven. Ook de Amsivariërs, door de Chausen verdreven, wilden zich in het land vestigen. Een van hun aanvoerders, Bojocal, vroeg de Romeinse veldheer Avitus of het niet de goden zou behagen het land bewoond te zien, maar Avitus antwoordde dat de minderen zich moeten schikken naar de meerderen en dat het land bleef zoals het was (Tacitus 13e boek Annalen). Met de val van het Romeinse Rijk trekt ook het leger weg en laat het land aan de Franken en Saksen. De scheiding tussen deze twee volkeren is de IJssel. Nu komen de verschillende gouwen op, voornamelijk Tuvanti (Twenthe), Salon (Salland) en Umbalaha (Vollenhove). De gouwen waren verdeeld in marken. Een marke had een schout aan het hoofd met schepenen en buren als bijzitters. In Overijssel waren de marken zeer uitgestrekt. Bij dichte bevolking werd alles verdeeld en bleef er geen markegrond over. In de meeste marken was een heerlijke hoeve (hoeve van een heer), een aantal gewone hoeven welke aan de vrijen behoorden, en daarop weer hutten van de horigen.

Over de vraag tot welke landstreek van Overijssel het gebied waar De Dedemsvaart door loopt behoort, bestaat nogal onzekerheid. In de Overijsselsche Gedenkstukken 1171 wordt gesproken van de Vechtparochies Ommen, Heemse en Hardenberg, dit ter onderscheid van het gehele rechtsgebied van Salland. Volgens het Handboek der Middel-Nederlandsche Geographie heette het al in 797 na Christus Noord-Twenthe. Eveneens volgens dit boek komen in de Middeleeuwen reeds de volgende plaatsen voor: Ane 1223, Avereest 1263, Gramsbergen 1387, Hasselt 1313, Ommen 1133 en Staphorst 1217. Ook Oodhelmus, een evangelist, schrijft in 799 over Noord-Twenthe. Waarschijnlijk behoorde het deel ten westen van de Reest bij Salland. Later is dit gewijzigd en besloeg Salland het land tot de Duitse grens boven Almelo. Omstreeks 730 bracht Marcellinus, eerste leerling van Willebrord, voordat Willebrord bisschop van Utrecht werd, het Christendom in Coevorden en omgeving, waarna de beide Ewaldi in zijn voetsporen traden. De twee laatsten werden door de Coevordenaren vermoord.

In 1225 probeerde de Munsterse bisschop Otto I Coevorden in te nemen en in 1228 probeerde Wolbrand dat eveneens. De eerste is met zijn ruiterij in het Anerveen verslagen door Heer Rudolf van Coevorden en omgekomen. Het verhaal over de lotgevallen van Wolbrand in deze is als volgt door J. Piccard (1648 1670), predikant te Coevorden, verteld: 

“den Bisschop dan met sijn volk zich gewapent hebbende, en beginnende te marcheren, geraeckt met sijne beste ruyterije in de morige en weecke hoy-weyd- en heydlanden; sij spoeden haer om door te komen maer hoe meer sij haer haesten, hoe meer sij sinken, en hoe dieper in het moeras verwarren: de swaer gewapende paarden sitten vast, en liggen als vliegen in de brij: de achtersten beletten de voorsten, dat se niet konnen retireren: slet daer ene generale confusie! de generale ordre werd gebroken, trommelen en hoornblazen houdt op, men hoort niets als krijten, jammeren en weeklagen. Dit is water op de meulen der Drenthers en van Heer Rudolf. Sij komen op het gekrijt aen, en vallen met couragie in den vijant en brengen alles in disordre.” 

(Bloeiende Wildernis. blz. 34).

In 1591 trok Prins Maurits, na de verovering van Zutphen en Deventer, met zijn leger naar Groningen en Friesland. De passage door Rouveen en Staphorst was zo moeilijk dat een dergelijk tocht een zeldzaamheid in de geschiedenis is. Blijkens een brief van Maurits aan de regering van Hasselt is er dan geen voedsel voor de soldaten te vinden.

Tijdens de oorlog tegen Munster in 1665 werd Prins Johan Maurits verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid een militaire post in te richten bij het Pannenhuis (Lichtmis), maar hij vond dat niet nodig omdat het moeras ondoordringbaar was. Van de stad Zwolle kreeg hij bericht dat Ommen al gevallen was en men vreesde een verdere doortocht naar Drenthe via Rouveen. De Bisschop ging echter, via Zwolle en Hasselt, na eerst een veldverkenning bij de Ommerschans te hebben verricht. Rouveen werd genomen door een klein deel van zijn leger. In 1668 wordt daar voor 100.000 gulden een fort gebouwd, dat echter door onderbezetting al in 1672 veroverd wordt. Nog dat zelfde jaar werd de weg naar Rouveen onder water gezet, maar dat hield de Munstersen niet tegen. Hieruit blijkt dat door de eeuwen heen het moeras als verdedigingslinie heeft gediend. In Zuid-Oost Drenthe werd rond 1650 door Johan Piccard een nieuwe methode van bebouwing der veengronden geïntroduceerd (ontginning der venen), terwijl tussen Hasselt en Oud-Avereest de Beentjesgraven al bestond. Deze was echter in 1710 al zo verwaarloosd dat zij nauwelijks nog voor de waterhuishouding dienst kon doen.

Het ontstaan van het veen

Men onderscheidt drie soorten venen: die in diep water, die in ondiep water ontstaan en de moerasvenen. Voor diepwaterveen mag in het water geen stroming bestaan en mag het water zelfs niet door wind worden bewogen. Alle planten kunnen tot veenvorming bijdragen, waarbij flap en veenmos een belangrijke rol vervullen, terwijl plompen en scheren als regel het begin maken. Tenslotte wordt het water door het bezinken van de overblijfselen van planten zo ondiep, dat hierin zich moerasplanten als riet, dullen, kalmus en egelskop gaan vestigen. Na 20 à 30 jaar ontstaat drijftil, de naar boven komende modder, die zozeer met plantenwortels is doordrongen dat zij lichter wordt dan water. Op dat drijftil groeien grassen en veenmos en later elzen en wilgen, waardoor het til in dikte toeneemt en weer vastgroeit aan de bodem.

Venen in ondiep water ontstaan uit moerasplanten; zij hebben als regel een te geringe dikte om tot turf te worden verwerkt. In Nederland vormen zij als regel de verbinding tussen hoog- en laagveen, maar komen ook voor in valleien van de zeeduinen. Zij omringen de diluviale gronden in Oost-Nederland, van Groningen en Friesland tot Noord-Brabant. Hoge venen zijn als regel uit een bos ontstaan, waardoor de vochtigheid is veroorzaakt die nodig is voor veenvorming (heide, veenmos en seksgrassen). Voor hoge venen verandert heide in bos en bos in veen. Het watergehalte van de bodem wordt als regel niet veroorzaakt door de ligging, maar door de sponsachtigheid van het veen. De belangrijkste hoogvenen in Nederland waren die bij Boertange, Stadskanaal, Emmen, Hoogeveen, Dedemsvaart en in de Peel.

Turf steken. (pentekening J. Drent)

Verwerking van veen tot turf

De Dedemsvaart werd gegraven vanwege de rijkdommen aan turf die zich in het gebied tussen Rouveen en Coevorden bevonden. In Fniesland, de omstreken van Giethoorn, Hoogeveen en oostelijk van Coevorden, was men reeds met de ontginning begonnen. Onderzoekingen hebben aangetoond dat in de buurt van Nieuwleusen men ver voor het begin van de 19e eeuw de daar aanwezige turf moet hebben weggehaald. De Beentjesgraven (1631) zou gediend hebben voor vervoer van de turf tussen Oud-Avereest en Hasselt en liep evenwijdig aan de Dedemsvaart, maar verder noordelijk.Vóór turf kan worden gestoken is het noodzakelijk dat het veen wordt ontwaterd, waarmee de reden is aangegeven waarom men in een vroeger veengebied zoveel kanalen aantreft.

Men onderscheidt twee soorten turf: 1. Steekturf, die wordt gestoken nadat de bovenste laag is verwijderd. De bovenste laag wordt gebruikt voor het bouwen van plaggenhutten. 2. Baggerturf, niet te steken vanwege de bnijachtige, te veel water bevattende toestand. Met een soort net wordt de brij naar boven gehaald, op een hoop gegooid, omgewerkt (steentjes en houtjes worden verwijderd) en uitgespreid tot een dikte van ca. 30 cm op een planken vloer, met daarop een laagje stro. Na enige tijd wordt deze massa “getrapt”, d.w.z. in elkaar gestampt door middel van plankjes onder de voeten, vervolgens gestampt en in stukken verdeeld, waarbij de lengte van de turf wordt bepaald door de dikte van de laag. Beide soorten turf worden gedroogd. Ook werd machinaal geperste turf in de handel gebracht en in de tweede helft van de 19e eeuw ook turfkool en bijprodukten: parafine, turfkreosoot en solaarolie.

Baron Van Dedem, de stichter van de Dedemsvaart

Voordat Baron Van Dedem tot het graven van de Dedemsvaart overging, was Gerrit Willem van Marle op het idee gekomen de veengronden van Noord-oost Overijssel op grote schaal te ontginnen, wat niet zo verwonderlijk was aangezien de familie Van Marle grote stukken veen in het Oosthuizingerveld bezat. Hij zag in dat niet alleen de eigenaren van veengrond bij ontginnen gebaat zouden zijn, maar ook de gehele provincie en zelfs het hele land. Om het veen te kunnen ontginnen moesten eerst waterwegen door het land worden gegraven ter ontwatering. Hij ontwierp een plan waarin de Beentjesgraven en de Grift waren opgenomen. Deze bestaande kanalen moesten wel worden verruimd. De Beentesgraven kon steeds verder naar het oosten worden uitgebreid en dienstdoen voor de afvoer van de turf. Van Marle vond dat het kanaal het beste kon aansluiten op het Zwartewater bij Hasselt, vanwaar de schepen de Zuiderzee konden bereiken. Hij sloot in 1791 een overeenkomst met de gemeente Hasselt en met o.a. Egbert Roelof ten Cate, eigenaar van het Catingerveld (inzake een doorlopende strook grond ter breedte van 10 Rijnlandse roeden). De stad Zwolle vreesde concurrentie in verband met haar handel met Duitsland over de Vecht, en samen met Deventer en Kampen torpedeerde zij het plan toen dit de Staten ter beoordeling werd voorgelegd. De heer Van Marle overleed in 1799, waarna zijn schoonzoon, Mr. Willem Jan baron van Dedem tot den Berg, deze plannen onder ogen kreeg en in 1803 ernstig de uitvoering ervan in overweging nam. Hij begon in Friesland en Groningen te kijken hoe men daar soortgelijke problemen had opgelost als waarvoor hij nu kwam te staan. Hij zag in dat inzicht in de landmeetkunde, een onderdeel dat hij tijdens zijn studie had verwaarloosd, onmisbaar was en, ofschoon toen al lid van het Hof van justitie te Deventer, besloot hij zich in dit vak te laten onderwijzen. Weer werkte Zwolle het plan tegen evenals (doordat de Franse wet van onteigening nog niet bestond) bezitters van kleine stukjes grond in Nieuwleusen, die de prijs erg hoog stelden. Echter toen besloten werd de richting van het kanaal om die reden te wijzigen, gaven ze land cadeau om maar niet te ver van het kanaal verwijderd te zijn. Zwolle maakte zelf een plan voor een betere verbinding met Duitsland dan over de Vecht, dat enige malen in de Staten besproken werd, waardoor al met al weer een aantal jaren verloren ging. In 1808 kwam Lodewijk Napoleon de provincie bezoeken. Een vriend van Van Dedem, de heer Tijl uit Hasselt, aan hem het plan voorleggend krijgt ten antwoord dat het plan veel beter is dan het Zwolse. De aanvragen moesten worden herhaald en de toestemming werd zeker. Op 9 juli 1809 nam het werk een aanvang en op 4 februari 1854 was het kanaal gereed. Van Hasselt tot de Pol vorderde het graven snel, dit punt was al in 1811 bereikt, in 1815 het veld van Arriën en in 1825 Lutten. In 1817 kreeg Baron Van Dedem last van geldgebrek. De vaart met bijbehorende werken zou voor 3 ton aan goud aan de regering kunnen worden verkocht, wat te weinig was. In 1825 werd het verkocht voor 4 ton. Koning Willem I persoonlijk gaf Van Dedem een voorschot van 3 ton op de nog overgebleven veengebieden. In 1828 kreeg de Dedemsvaart verbinding met Zwolle via het Lichtmiskanaal en dus via de Willemsvaart met de IJssel. Ook was er het plan de Dedemsvaart spoedig door te trekken tot Ane, maar voor het zover was had Van Dedem spijt van de verkoop. Hij sloot samen met de rijke Amsterdamse koopman Jan Heere een geldlening van 11/2  miljoen en kocht het kanaal weer terug voor 4 ton. Daarna kreeg hij weer moeilijkheden over de geldlening, die opnieuw jarenlang het graven van het laatste stuk kanaal ophielden. In 1845 werd de provincie Overijssel eigenares van het kanaal voor 4 ton aan goud. Daarna duurde het toch nog bijna 9 jaar voor het kanaal gereed was. Baron Van Dedem heeft zijn levenswerk nooit voltooid gezien. Hij overleed in 1851. Hij was de man die de grote stoot heeft gegeven tot ontwikkeling van een gebied in ons land dat tevoren door mensen amper betreden was. In 1859 werd ter zijner ere een standbeeld opgericht in Dedemsvaart.

Het kanaal

Het kanaal de Dedemsvaart loopt van het Zwartewater bij Hasselt tot boven de stuw bij Ane. De richting is West-Oost. Parallel aan het eerste deel van de Beentjesgraven, die ten tijde van het graven van de Dedemsvaart nog uitsluitend voor de waterhuishouding diende. Het kanaal was geschikt voor schepen tot 150 ton. De totale lengte van het kanaal was ca. 45 km. Er waren tien sluizen in gedacht (de Dedemsvaart en de Lutterhoofdwijk). Het hoogteverschil van het begin tot het einde is 9,30 m (van 0,20 -NAP tot 9,10 +NAP). De sluis met het kanaal door de gemeente Hasselt behoort aan die gemeente en wordt bediend door gemeentepersoneel. De overige sluizen zijn met het kanaal in 1845 in handen van de provincie gekomen. De schutlengte was voor de sluizen 1 t/m 5 40 meter en voor de sluizen 6 en 7 38 meter. De kleinste doorvaartwijdte was 5,95 meter, de grootste 6,25 meter. In 1958 waren er over het kanaal gelegen: een spoorbrug met twee doorvaartopeningen, een vaste hoge doorvaartbrug in de rijksweg Zwolle-Meppel en later ook een vaste hoge brug in de provinciale weg Ommen-Hoogeveen. Verder waren er een aantal draai- en ophaalbruggen bij Hasselt, Lichtmis, de oude trambrug bij station Dedemsvaart-Staatsspoor, de Rollecatebrug, de Ommerdijkerbrug, Brug 6, de Dalvoorderbrug, Balkbrug, de Beute, de Ommerkanaalbrug, en verder o.a. de Jullanastraatbrug en de brug bij sluis 6. Van belang voor de scheepvaart waren de zijtakken: het Lichtmiskanaal, dat in 1926 werd afgesloten bij de Vecht en na WO II niet meer gebruikt werd, het Ommerkanaal, de Lutterhoofdwijk en de Kruizinga’s wijk (later Langewijk geheten). Het kanaal is omgebouwd, welke ombouwing werd voltooid in 1901, waarbij o.a. een sluis werd vervangen en een andere uitmonding werd aangebracht in het Zwartewater bij Hasselt.Tevens was toen reeds de Lutterhoofdwijk gegraven, waardoor het gedeelte van de Dedemsvaart boven Lutten voor de scheepvaart overbodig werd. Kruizinga was een machtig man ten tijde van de ontvening van het gebied. De Kruizinga’s wijk of Langewijk was, evenals de Kalkwijk die midden in het dorp voor de verbinding van de Dedemsvaart met de Langewijk en verder naar de kalkovens zorgde, smaller dan de Dedemsvaart. De Kalkwijk is in de jaren ’30 ten behoeve van de middenstand ter plaatse gesloten en gedempt, waarvoor weer een verbreding in de Langewijk ter plaatse moest worden gemaakt omdat anders de met schelpen beladen schepen de bocht naar de Kalkovenwijk niet konden nemen. Wijken als de Langewijk en de Kalkwijk zijn in het hele gebied gegraven, maar de grootste aantallen vindt men toch daar waar oorspronkelijk hoogveen voorkwam.

Langs het kanaal lagen de volgende plaatsen: Hasselt, een oude stad waarvan al in de middeleeuwen geschreven is. Lichtmis, bestaande uit twee kroegen, even ten zuiden van Rouveen. Nieuwleusen (vroeger Den Hulst), bestaande uit een boerengemeenschap ten tijde van het ontstaan van het kanaal. Balkbrug, zo genoemd omdat daar ter plaatse van de brug een balk in het water lag om de maximale diepgang voor doorvaart naar boven aan te geven. Oud-Avereest ligt ca.3 km ten noorden van deze plaats. Dedemsvaart heeft sinds zijn ontstaan een streekcentrumfunctie bekleed. Lutten, vanwaar men de Lutterhoofdwijk is gaan graven richting Coevorden toen de Dedemsvaart (het laatste deel ervan) niet bleek te voldoen voor de scheepvaart als route naar de Drentse veengebieden.

J. de Wit

Literatuurlijst
– J. van Haeringen Kzn, Bloeiende Wildernis.
– Dedemsvaartse Courant 1959.
– Nota’s verbetering Dedemsvaart, Waterhuishouding.
– Scheepvaartbewegingen op de Dedemsvaart.

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest