Ga naar de inhoud

Herinneringen aan Balkbrug van Vroeger.

In 1811 was het graven van de Dedemsvaart gevorderd tot een eindje voorbij waar nu de Coberco is gevestigd. Er werd een brug over het kanaal gebouwd om de belangrijke noord-zuid route in stand te houden; dit was officieel Brug no.7, maar werd wel de Venebrug genoemd, omdat voorbij deze brug de eigenlijke venen begonnen. Zo werd ook sluis 5 aanvankelijk de Venesluis genoemd.

Bij de brug, waar nu de Garantwinkel is, was toen ook een levensmiddelenwinkel van Ten Kate. Tussen deze winkel en het kanaal woonde een smid met de engels aandoende naam Buddenbrook.

Omstreeks 1820 bouwde de heer Kruizinga aan de andere kant van de Ommerweg, waar nu Princess Garden is, een herherg. Zoals vroeger in de tijd van paard en wagenvervoer gebruikelijk was, verrees bij de herherg en daaraan vast gebouwd, een gelegenheid om de paarden zo nodig te beslaan en eventueel reparaties aan het voertuig te verrichten,  een smederij.

Of de smid Buddenbrook ook hier zijn beroep heeft uitgeoefend. is mij niet bekend. Wel weet ik dat er later de smid Frens van Giessel heeft gewoond.

Op 1 mei 1876 kwam uit Dalfsen smid J. Breman, telg uit een oud smedengeslacht in de boven-genoemde smidse annex woonhuis z’n intrek nemen. Hij was een week eerder te Dalfsen gehuwd met Geziena Kamphuis en hoopte hier zijn brood te verdienen. Dat was wel te verwachten op deze gunstig gelegen stand met veel doortrekkend verkeer en een zich uitbreidende landbouwbevolking en passerende of aanleggende schepen.

Kasboek

Het is interessant om in een oud kasboek uit 1885 en volgende jaren te lezen wat voor prijzen er toen werden berekend. Bijv. 1885, 10 april. De rekening voor B. Daman zag er als volgt uit:

– 4 nieuwe veerbladen in de wagen f 7,00

– 11/2 da” gewerkt, veren opoezet    – 1,50

– 18 november 1 paard beslagen       – 0,65

Voor Jan Willem v.d. Berg, Ommerschans liet het kasboek van 29 januari 1885 het volgende zien:

– een kachel                            f  6,00

– 8 1/2 meter kachelpijp          –  1,90

– een waterketel                      –  1,40

– een nieuwe pook                  –  0,25

– 50 krammen                         –  0,271/2         

Smid Breman was behalve een goed vakman, ook zeer belezen en vooral theologisch geïnteresseerd. Hij was één van de grondleggers van de Gereformeerde Kerk van Balkbrug, welke in 1894 werd geïnstitueerd. Hij legde in 1896 de eerste steen voor het kerkgebouw bij sluis 5, nadat men voorheen vergaderd had in een houten gebouwtje bij sluis 4.

Het smidsgezin bestond uit de ouders en vier kinderen, namelijk drie dochters en een zoon. De moeder overleed in 1892. In 1909 huwde de zoon Gerrit en hij ging met zijn vrouw in de smidswoning wonen, terwijl zijn vader met zijn drie dochters, Gerrit’s zussen, verhuisde naar het pand nu Zwolseweg 20, welk pand zijn eigendom was. Eén van zijn dochters was inmiddels getrouwd met manufacturier Koetsier, die onder dezelfde kap op nummer 22 woonde. Later was daar de firma Laning gevestigd. De beide andere gezusters Breman verzorgden hun vader en exploiteerden een schoenwinkel en verkochten papierwaren, o.a. ansichtkaarten van Balkbrug en omstreken.Eén der gezusters huwde in 1920 met een weduwnaar met zeven kinderen te Dedemsvaart, de heer B. Rooseboom. Dat was Fenna, die in de bakkerswinkel aan de Kalkwijk ook papierwaren en later boeken ging verkopen; hieruit is de huidige boekhandel Rooseboom voortgekomen. Tante Fenna was geen onbekende figuur. Ze had een aardje naar haar vaardje en was zeer betrokken bij het gereformeerd kerkelijk leven. Ze leverde dichterlijke en proza bijdragen voor het kerkblad.

De Christelijke School te Balkbrug omstreeks 1920.

Terug naar Balkbrug. In 1923 overleed Jan Breman. De dochter die hem de laatste jaren had verzorgd,  verhuisde naar Lemelerveld en mijn ouders verhuisden met hun vijf kinderen naar het huis aan de Zwolseweg. In het huis achter het café vestigde zich nu de fietsenmaker E. Zanting; later had deze een garagebedrijf, waar nu garage Schippers is.

Daar er bij de woning aan de Zwolseweg geen werkplaats was, liet mijn vader er één achter bouwen. Dat was omstreeks 1924, ik was toen vijf jaar oud. Daar het mijn vader blijkbaar niet helemaal voor de wind ging, verhuisden wij een jaar of vier later weer naar de woning achter café “De Viersprong”.

Naast, d.w.z. ten zuiden van ons, stond een heel groot huis, waarnaast een heel grote beuk stond. Die beuk is weg, maar het huis is er naar genoemd. In dat huis woonde een gezin, dat heette Pijlman; dat waren “rooien”. In die tijd waren socialisten nog rood en gereformeerde mensen als mijn ouders, nog anti-revolutionair. De familie Pijlman had twee zonen en één dochter. De zonen heetten – als ik mij niet vergis – Jurrie en Riekelt. De huidige burgemeester van Avereest is van één van die beiden een zoon.

De balk-brug

Ten noorden van ons keek je op de brug, een draaibrug met plankieren waar men de “balk” kon hijsen of laten zakken; op de hoek van de Ommer- en de Zwolseweg (en dat was toen nog, echt een hoek) stond een hoge vierkante kokerpaal van de PTT, die via een kabel door het kanaal verbonden was met een identieke paal aan de overzijde; vanaf deze palen waren en werden draden gespannen naar telefoon- abonnees en naar het postkantoor. Ook interlokale leidingen liepen hier langs. Het gehele telefoonnet was toen nog bovengronds.

Het terrein dat nu parkeerplaats is van Princess Garden, was toen een stukje braakliggend terrein dat zich in westelijke richting uitstrekte, daar de winkels van Nijensikkens en de schoenhandel er nog niet waren. Op dit terrein werd ’s maandags eiermarkt gehouden. Soms was er jaarmarkt met een zweefmolen, die zijn energie betrok van het schakelbord uit mijn vaders smederij. Als kleuter van vier jaar mocht ik dan op de tafel voor het slaapkamerraam zitten om naar de drukte te kijken.

Naast ons was het café, de voormalige herberg, toen hotel-café-restaurant “De Viersprong”; in mijn prilste jaren eigendom van de heer Koiter. Toen hij was overleden aan de Spaanse griep, die toen heerste, werd de zaak overgenomen door de familie Hendriks naast ons, niet welke goede buren ik geheel ben opgegroeid.

In het café was een grote zaal, waarin regelmatig evenementen plaats vonden. Eén daarvan was de repetitie-avond van het “strijkje”, zo werd dat genoemd. Het was een muziek-ensemble onder leiding van de heer Riphagen, horlogier uit Dedemsvaart. Het heette “TAVENU” (Tot Aangename Verpozing En Nuttige Uitspanning). Ik stond op mijn tenen door het zijraam van de zaal te kijken, omdat ik er erg door werd aangetrokken. Er werd muziek gespeeld van het lichtere genre,  zoals de Donauwellen en ik hoor nóg de Residentiemars van Schootemeier. De heer Jakob Pluim speelde op de piano, voor de rest waren het strijkinstrumenten.

Op bij-zondagen was er bal: Paasbal, Hemelvaartbal enz. Langs het eerste gedeelte van de Ommerweg stonden dan kraampjes met fruit en snoep e.d. het was een gezellige drukte, die nogal eens door overmatig drankgebruik in ruzie met steekpartijen ontaardde. Dan kwam de marechaussee uit Ommen om de orde te herstellen.

Als je van ons huis langs het café liep en de Ommerweg overstak, kwam je op de Molenweg, net als nu. Aan de rechterhand stond een huis met winkel en werkplaats. Daar woonde een man alleen en die heette Tebbe. Hij was fietsenmaker. In een garage achter zijn zaak kon je door stoffige kleine raampjes twee – in die tijd antieke – auto’s zien. Eén ervan droeg het merk “Adler”. Ze kwamen nooit op de weg.

Op de andere hoek van de Molenweg was de manufacturenzaak van Van Asselt. Daarnaast was de kruidenierswinkel annex drogisterij van J.C. Pluim, nu Garantwinkel.

Achter onze schuur bevond zich (maar iets terzijde) een schuur van de buren. Dit was een nogal lange, stenen schuur waarvan het voorste gedeelte in latere jaren als autostalling diende; in de mobilisatieperiode waren er soldaten in gehuisvest. Het achterste gedeelte van deze schuur was in gebruik bij een bekend Balkbrugs figuur, Piet Benjamins, algemeen bekend als “Piet” zonder meer. Hij kwam langs de deur met een handkar met groente, die hij, éénmaal in de week lopend met de handkar,  van de veiling in Zwolle haalde. Later begon in hetzelfde gedeelte van gemelde schuur de heer Th. Hof zijn, nu tot grote omvang uitgegroeide, aardappelhandel.

De drijvende winkel van de fam. Sipkema.

Verkeer

Vóór ik, zoals de heer Prins in een vorige nummer van dit blad deed, een wandeling met u naar school wil maken, i.c. de Christelijke school, vertel ik u nog iets over wat er, behalve Piet de groenteboer, in die tijd op de weg te zien was. Het was er heel wat rustiger dan in het huidige Balkbrug. Het verkeer bestond uit een minimaal aantal auto’s, werd merendeels bepaald door wagens met paarde-tractie, hondekarren, handkarren en voor een deel uit transportfietsen met tenen manden voorop de bagagedrager. Verder bakfietsen en voetgangers, maar van al deze soorten verkeersdeelnemers maar enkelen tegelijk. Een rustig en rustgevend beeld vergeleken bij nu.

’s Morgens zag je uit alle richtingen de melkrijders komen , platte wagens bezet niet gevulde melkbussen bestemd voor de boterfabriek. Na enige tijd verscheen melkboer Prins met de hondekar en twee of drie prachtige rood- en geelkoperen bussen met volle melk erop; die werd langs de deur uitgevent.

De peterolieboer kwam voorbij, een tweewielig wagentje met een drum olie erop. Dat was Klaas Nes. Hij woonde aan ’t eind van de Molenweg, waar toen de heide begon. Klaas Nes tapte de helder blauwe brandstof litersgewijs in vierkante ”pieteröliebussen” van vijf liter inhoud. Zijn zoon Jan was later een tijd lang chauffeur bij dokter Mol, die in de tijd waar ik het nu over heb, 1925 tot 1930, eerst nog in een koets met paard reed. Later kreeg hij een auto, maar reed er nooit zelf in. Zijn autonummer was E 240 en hij reed niet veel harder dan voorheen met zijn koets.

Leveranciers zoals bakkers en slagers kwamen bijna elke dag langs de deur met hun manden voor op de fiets. Jan Seine was er één van. Er waren toen nog geen koelkasten. Bederfelijke voedingsmiddelen werden zo weinig mogelijk in voorraad genomen. Uit Vollenhove kwam op regelmatige tijden een visboer, Edelenbos, op een kar niet hondetractie. Dat mocht toen nog. In die tijd kwam de postbode drie keer daags langs de huizen. In het najaar kwam er een schip, dat het ruim gevuld had met witte en rode kool. Die kool werd uitgevent. De bevolking maakte er o.a. zuurkool van.

Behalve de tram heeft er ook nog een tijd lang een bus gereden naar Zwolle; dat was een rode bus met koperen uitmonstering. Het merk was De Dion Bouton.

Voorts zag je op de weg Koekoek, met een wagen met een klein paardje ervoor, een kidde, zeiden wij. Hij handelde in huishoudelijke artikelen. Hij had ook een winkel. maar die zien we straks nog.

Zondags werd, althans ’s morgens, het beeld bepaald door kerkgangers, die lopend, fietsend, maar ook veel per koets van heinde en ver kwamen. ’s Middags kwamen uit richting Ommerschans gedisciplineerde groepen jongens uit ”Veldzicht” aangemarcheerd voor hun zondagse wandeling. Ze droegen zwarte of donkergrijze uniformkleding met gouden knopen. Op hun uniformpet stond in gouden letters R.O.G.: Rijksopvoedingsgesticht. In de voorste gelederen was altijd een mondharmonicaspeler die de zang van de groep begeleidde: “Van Bataven zijn wij zonen!”

Balkbrug omstreeks 1900. Rechts op deze foto de pastorie van de Gereformeerde Kerk.

Op weg naar school
Als ik mij nu ook in het verkeer begeef en de weg naar school in sla, dan zie ik aan mijn linkerhand eerst het al eerder genoemde braakliggende terrein waar later Nijensikkens en Koning hun zaken zouden vestigen, waarna er een dubbele woning komt. Wie daar in die tijd woonden, weet ik niet meer. In de eerste woning kwam later een kapper Smit, de voorganger van Ter Horst Sr. Daarnaast woonde later enige tijd de weduwe Pijlman en nadien P. Veldman, zadelmaker.

Na deze woningen kwam het cachot annex brandspuithuisje en het, toen aanzienlijk kleinere, transformatorhuisje van de IJsselcentrale.

Waar nu garage Schippers staat, was tot aan de tuin van de onderwijzerswoning een braakliggend terrein; aan de meest westelijke kant stonden een tiental hoge sparren, restant van de oorspronkelijke bossage. Onder deze sparren heeft een zekere Jan Blèr, een zonderlinge figuur over wie allerlei lugubere verhalen verteld werden, enige tijd in een soortement hut zijn bivak opgeslagen, totdat hij door hogerhand verwijderd werd.

Dan kwam de  hoofdonderwijzerswoning en de Openbare Lagere School (O.L.S.), die nu geen van beide meer bestaan. De volgende woning is nog, uiterlijk onveranderd, aanwezig. In de jaren dat mijn ouders in het pand Zwolseweg 20 woonden,  was het eerder genoemde pand bewoond door G. Naarding, timmerman. Later kwam daar zijn broer P. Naarding te wonen.

Vervolgens de woning waar mijn grootvader en ook ons gezin heeft gewoond.

Na ons vertrek kwam daar een bakkersbedrijf in. De voormalige smederij werd getransformeerd tot bakkerij en achtereenvolgens geëxploiteerd door mevrouw Nijhuis, J. Weener en J. Seubrink (voor de juiste volgorde sta ik niet in). Hiernaast woonde de manufacturier J. Laning en in het volgende huis de schilder J. Wetering, wiens vrouw de verfwinkel en drogisterij dreef. Daarna kwam de pastorie, die er nog net zo bijstaat, waarin in die jaren Ds. S. Dwarshuis woonde. Een kleurrijke figuur, die ik niet anders gekend heb dan met een prachtige zilvergrijze kuif en die zondags, zoals toen gebruikelijk, met een hoge hoed kerkwaarts schreed. Behalve theoloog was hij radio-amateur, die zijn eigen radio-ontvanger had gebouwd.

Verder was hij vermaard door zijn liefhebberij voor homeopathie. Als men zich niet goed voelde, was de eerste gang niet naar de dokter, maar vooral bij het gereformeerde volksdeel naar de dominee. Bij ons en vele geloofsgenoten stonden dan ook altijd een serie homeopathische drankjes als huismiddeltjes klaar.

Naast de pastorie was de woning en werkplaats van de timmerman W. v.d. Hulst. Zijn zoon woonde er tot voor kort, maar de oorspronkelijke bebouwing is verdwenen.

Dan was er de tuin van Van der Huist en hierna een woning waarin Hagedoorn woonde. Hij leefde van zijn geld, terwijl zijn twee dochters, de gezusters Hagedoorn, van een handwerkwinkel bestonden.

“Strijk”

Vóór ik nu verder wandel op weg naar school, wil ik een eindje terug gaan, in de hoop dat ik straks niet te laat kom. Ik wil u laten zien dat er, ongeveer waar de O.L.S. heeft gestaan, een paal in de wal van het kanaal stond met daaraan een naar het water gerichte plank, waarop de in de richting van de brug varende schippers, het woord “STRIJK” konden lezen. Dat betekende dat schepen die hun zeilen gebruikten, deze hier moesten strijken, zodat ze met niet te veel vaart de brug bereikten en eventueel tijdig konden stilliggen.

In die tijd waren er vrijwel geen gemotoriseerde schepen, op enkele later te noemen uitzonderingen na. De schepen gebruikten hun zeilen, maar het ging niet altijd voor de wind in meer dan één opzicht. Tegen de wind in zeilen gaat nog steeds niet en daarom moest er getrokken worden of geboomd. Dat trekken gebeurde door een scheepsjager te huren. Als daar geen geld voor was, en dat bleek in de praktijk nogal eens voor te komen, trok de schipper zelf zijn schip en  zijn vrouw nam het roer.

Doch ook het omgekeerde zag je vaak gebeuren: vrouw en soms enkele kinderen hangend in de zelen en voetje voor voetje het soms beladen schip voortzeulend; het was als ik  dit me nu voor ogen haal, een in-zielig gezicht. Het voortbomen van zo’n schip was wel mannenwerk. Je zag de schipper van achter naar voren lopend, zijn vaarboom in ’t water plonzend en er moeizaam op leunend, scheepslengte na scheepslengte van zich afduwend.

Dat er schippers door zorgen en vermoeidheid geprikkeld, wel eens over kleinigheden woorden kregen met de brugwachter, kwam nog wel eens voor. Daar tijdens zulke woordenwisselingen het schip doorvoer en het meningsverschil niet uitgepraat kon worden, beloofde dit een voortzetting daarvan als het schip op zijn terugtocht opnieuw de brug passeerde.

In een later stadium kwamen er schepen die behalve door windkracht ook voortbewogen konden worden d.m.v. een soort buitenboordmotor op het voorschip, waaraan via een lange as een schroef zat die terzijde van de voorsteven in het water gelaten, het schip voorttrok. Ook waren er die een klein motorbootje hadden, dat het schip van achteren opduwde: “bakkepoffertjes” noemden we die. Maar voordien waren er al een paar motorschepen, die op gezette tijden voorbij kwamen. We zeiden er “stoomboten” tegen. Dat was Joh. v.d. Graaf uit Dedemsvaart  Hij onderhield een geregelde beurtvaartdienst op Zwolle. Toen de vrachtwagens grotere voordelen boden dan een langzaam varend schip, ging dit bedrijf geheel hierop over. Een andere bekende verschijning was het schip “Disponibel” van Blomberg. Hij hield zich voornamelijk bezig met het vervoer van landbouwprodukten- en benodigdheden, want hij meerde altijd af bij de molen. Voorts waren er enkele kleinere motorschepen, “Stad Ommen” van Van Elburg en “Stad Hardenberg” van Baarslag.

m.s. “Disponibel” afgemeerd bij de molen.

Nu weer op weg naar school

Nu gauw weer op weg naar school; we waren bij de Gezusters Hagedoorn. Hun zaak werd later de vestiging van manufacturier Klaas Kranenburg. Hij woont er nu nog, maar de oorspronkelijke bebouwing is er niet meer. Nu komen we langs het huis Zwolseweg, 40, nu rijwielhandel Brouwer, toen bakkerszaak G. Nijhuis, algemeen bekend als tante Gé. Haar broodbezorger was Jan Seine, die in deze functie niet alleen haar, maar ook de bakkers die in successie haar zaak voortzetten, heeft gediend. Als zodanig was hij een bekende verschijning op de weg, ’t zij per transport- of bakfiets, ’t zij per kar en paard.

Na tante Gé kwam de slagerij van R. Nijensikkens, wiens broer Willem vooraan de Zwolseweg woonde. In Balkbrug werd niet van Nijensikkens gesproken, maar van Sikkens.

De woning naast de slagerij was een onderwijzerswoning. Daar woonde toen eerst meester Hering van de Christelijke School. Hij werd later opgevolgd door meester Koerselman. Op het terrein dat nu braak ligt, en waar de firma H. Veenstra tevergeefs zijn oog op had laten vallen, stond (wat verder van de weg af) een laag, nogal lang huis. Daarin woonde enerzijds de familie Egten en een oudere man die Biggelaar heette. Hiernaast was de winkel van Koekoek, die we al eerder ontmoet hebben. Het nu lege pand was laatstelijk in gebruik bij de firma Veenstra, en voorheen jarenlang de winkel van Sipkema. Sipkema stamde uit een kermisfamilie. Hij begon met een winkelscheepje, later een winkelschip, dat in mijn schooljaren nog voer, waarna het vermelde pand (maar in veel kleinere vorm) zijn eerste pied à terre was.

Het volgende, nog in zelfde uiterlijke staat verkerende huis, werd bewoond door Naarding, waarna voor je bij de school bent twee identieke huizen krijgt met spitse daken; in elk huis waren twee woningen. De eerste werden bewoond door twee beambten van het R.O.G.: Wiltink en van der Schaaf. De volgende woning werd enerzijds bewoond door Kobus Moulijn,  die achter het huis een fietsenmakerij had. Zijn buurman was Bruins, een schoenmaker. Later zat hierin G. Oosterhuis.

De school
De school, het voorlopige doel van de wandeling, is nu bereikt. In mijn jonge jaren had die al drie lokalen. Als je van opzij de gang in liep, had je helemaal achteraan het lokaal waarin de klassen 1 en 2 waren ondergebracht. Er waren soms één, soms twee juffen, juf Bernhard en juf Dwarshuis, de dochter van de dominee. Het tweede lokaal bevatte de klassen 5,  6 en 7. Daar zwaaide het hoofd, de bovenmeester, de scepter;  aanvankelijk meester S. Salverda, later meester G.J. Eshuis. Er was ook een tijd lang een “kwekeling met akte”. Dat was Cor Leijsen. Het derde lokaal was voor de klassen 3 en 4 met meester H. Heering, die opgevolgd werd door meester Koerselman.

Het schoolterrein werd begrensd door een buizenhek met gaas bespannen. Met Koninginnedag, 31 augustus, werd het hek aan de straatzijde dichtgevlochten met bloeiende heide, dahlia’s, en afrikanen “Leve de Koningin” erin gevlochten.

Achter de school was een vrij grote speelplaats, waar achter een eikenlaan was (en nog is), die eindigde bij het zgn. Limiethuisje aan het begin van het Dronkemanslaantje. In dat huisje woont nu Van de Berg.

Toen woonde er zijn vader, die was gehuwd met Fem Schepers, die een glazen oog had. Wij schoolkinderen scholden dan van schele Fem. Ze werd dan begrijpelijk heel kwaad en bedreigde ons met de mattenklopper. De school is er niet meer, maar wel de laan, die wij de Schoollaan noemden; ten westen ervan was een bosje van jonge eikenbomen. Dat heette het Ter Haars’ bosje. De hoofdonderwijzerswoning, die vroeger aan de school vast zat, is in dezelfde staat nog aanwezig.

Nu ik zover gekomen ben, is het zeer verleidelijk om door te lopen naar de kerk. Misschien doe ik dat een volgende keer. Het lijkt mij beter te stoppen, Al schrijvende komen er zoveel beelden weer opduiken, dat ik moet oppassen persoonlijke herinneringen en die, welke ook voor een andere interessant zijn, te vermengen.

G. Breman, mei 1993

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest