Ga naar de inhoud

Scheepsjagersdynastie 3

Scheepsjagerspaarden

Niet ieder paard was geschikt om een schip te trekken; dat moest eerst geleerd worden. Sleperspaarden, paarden in de landbouw en paarden die in de bossen gebruikt werden, moesten bij het aanzetten veel kracht gebruiken. Een scheepsjagerspaard daarentegen moest heel langzaam en voorzichtig beginnen. Het moest gaan hangen en dan stap voor stap vaart in het schip zien te krijgen. Zat de gang er eenmaal in dan werd het gemakkelijker, maar na iedere sluis moest er weer opnieuw begonnen worden. Menig paard kwam bij de eerste keer dat het moest leren een schip te trekken in het kanaal terecht en werd dan met vereende kracht weer op de wal getrokken. Door veel te veel kracht te zetten in het begin “trokken ze de borst dicht”, zo werd er gezegd, kregen ademnood en vielen om. Een nieuw paard werd dan ook niet dicht langs het kanaal beleerd, maar toch kwamen ze, doordat ze angstig werden en rare capriolen maakten soms in het water terecht. De meeste jagers gingen voor het paard staan, pakten het hoofdstel beet en spraken het paard geruststellend en bemoedigend toe.

Terwijl de scheepsjager achteruitlopend het paard begeleidde, kwam het schip op gang. Als de vaart er in zat ging hij naast het paard lopen, met een hand aan de knuppel.  Zo sukkelden ze samen weer verder. Meestal waren de scheepsjagers goed voor hun paarden. Samen liepen ze door weer en wind, kou en hitte trotserend en dat schiep wel een band. Bij elke sluis was een stal. Daar kon het paard wat tot rust komen en tijdens liet schutten kreeg het drinken, een beetje haver, maar meestal een roggebrood. De bakkers, die bij de sluizen woonden, hadden speciaal roggebrood voor de paarden. De baas nam in het café vaak een borreltje en na het schutten ging het weer verder. Soms van Balkbrug naar Hasselt, maar ook de andere kant op naar Coevorden. Kwamen ze halverwege een andere jager tegen en konden ze met goedvinden van de schipper ruilen, dan gingen ze “mooi weer op huus an”. De schipper had namelijk behalve met de jager een afspraak gemaakt, ook op zijn paard gelet. Het moest wel gelijkwaardig zijn. Op één foto zien we een jagerspaard in actie. Het is het paard met de “sokken” van Jan Timmer, een paard dat “gang kon zetten”. Aan het “behang” aan zijn benen is te zien dit er Engels of Belgisch “bloed” inzat.

De andere foto laat zien hoe de jagers weer huiswaarts gingen.: altijd beide benen aan één kant, de knuppel langszij en een “pongeltien” haver aan de hals. De man op het paard is Brinkhuis. Zoals u kunt zien werd het dier goed verzorgd.

Scheepsjager Jan Timmer met zijn paard.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog, 1914 – 1918, werden niet alleen soldaten maar ook paarden aan het front ingezet. Net als soldaten, konden paarden ook gewond raken of door het vele schieten en het bulderen van de kanonnen, totaal ongeschikt worden voor militaire dienst. Nederland was neutraal, er kwamen niet alleen Belgische en Franse vluchtelingen ons land binnen, maar ook afgekeurde legerpaarden. Walter Knol was in het bezit van zo’n paard. Het was wel een beetje  druk, maar als het eenmaal in de “Zele” hing” was er niks mee aan de hand;  een prima jagerspaard.

Op zekere dag kwamen Berend (de jongste zoon van Walter) en mijn vader (buurjongen) op het  idee de muziekvereniging Excelsior te gaan versterken. Na enkele keren repeteren kregen ze een trompet mee naar huis en de boodschap om veel te oefenen. In de huiskamer was dit niet om aan te horen, dus werden ze verbannen naar de deel.

U begrijpt het al: daar stond het bewuste paard in de stal. Bij de eerste afschuwelijke klanken werd het paard al wat onrustig, maar de aspirant-leden bliezen vrolijk verder.  Het paard waande zich weer aan het front en dacht dat de trompetters het “ten aanval”  bliezen. Het trapte wild om zich heen en sloeg de hele stal kapot.

Rest mij nog te vermelden dat de muziekinstrumenten direct in geleverd moesten worden en Excelsior dus geen versterking kreeg.

Paul Timmer had een paard dat de achterbenen tijdens het lopen hoog opbeurde. Dit kwam door een gebrek aan de achterbenen, ook wel “hanentred” genoemd. Paul had er een andere verklaring voor: “Det peerd is barre veurzichtig eworden, t’ is ’n keer met de achterbienen deur ’n brugge zakt en doarumme beurt hi’j ze zo hoge op”.

Volgende keer gaan we weer verder met de scheepsjagers.

Jan Nijensikkens

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest