Ga naar de inhoud

Scheepsjagersdynastie 2

Het zwarte paard, dat in drie dagen grijs werd.

Behalve scheepsjager was Paul Timmer ook paardenhandelaar. In een bepaalde periode deed hij deze handel samen met een boerenzoon uit Oud- Avereest, die, nadat hij uit militaire dienst kwam eigenlijk niet meer “op het goede pad” wilde. Het onderstaande verhaal werd mij verteld door een broer van genoemde boerenzoon.

De grote boerderij deed dienst als handelsstal: langs de ziji-nuur stond vaak een rij paarden en ook op de deel waren paardenstallen. Op zekere dag komt Paul met een oud en grijsachtig paard thuis. “Die zette wi-j ies mooi op stal”, zei Paul. “Het diertien is wat verwaarloosd, wi’ j zult ut is netties opknappen”. Het paard werd in een donkere stal gezet. Onder het motto: Goed voer en een warme stal, werd het paard weer op krachten gebracht. Het goede voer en de donkere stal misten de uitwerking op het paard niet en toen het na een paar weken uit de stal werd gehaald, was het alweer een beetje dartel. ‘Wij bint op de goeie weg”, sprak Paul. “Hi’j kreg al weer wat lef”.

Nu moesten de kenmerken van het oud zijn nog wat worden weggewerkt.

De hoeven werden netjes bijgewerkt en met zwarte teer glanzend gemaakt. Met Zebra-kachelglans werden niet alleen de grijze haren weggewerkt, maar stond het paard er bovendien glimmend bij. Alleen de ingevallen slapen boven de ogen moesten nog verdwijnen. Daar wist Paul ook wel raad op. Met een oude stopnaald in een kruk werd in de huid van de slapen geprikt. Door deze irritatie kwam er stuwing van wondvocht opgang zodat het paard weer “mooi vol boven de ogen werd”.

Nu kon het paard verkocht worden.

Rondom deze gerestaureerde boerderij in Oud-Avereest heeft het bijgaande verhaal
zich omstreeks 1920 afgespeeld.

Wat nu volgt typeert echt de brutaliteit, de roekeloosheid en slimheid van Paul. Hij ging op bezoek bij de oude eigenaar van het paard. Nadat Paul geïnformeerd had naar de gezondheid van de familie en het wel en wee van de veestapel, vroeg hij of er al een nieuw paard gekocht was. Toen hierop ontkennend werd geantwoord, trok Paul alle registers open. “Wat komp det nou mooi uut. Ik hebbe precies ut peerd wat ie zuukt. Goa maar ies met, dan zu’j ut zien”. Zo gezegd, zo gedaan. Ze gingen op pad om het paard te bekijken. Het paard werd van stal gehaald en aan alle kanten bekeken. “Is ut gien mooi peerd?”, sprak Paul. “Echt een peerd veur oe, gien sloaperd maar toch kienderluk mak”. Het paard werkte aan alle kanten mee. Het goede voer (Paul had een speciale “slobber”), de donkere stal, de verjongingskuur, alles droeg een steentje bij.

Paul deed er nog een schepje bovenop: “Ie zult zien as ie dit peerd koopt, dan wordt ut old bi’j oe”.

Na nog wat heen en weer gepraat, werd onder het genot van een kopje koffie de koop gesloten. Bij het weggaan kon Paul het niet nalaten nog een weddenschap af te sluiten: “Ik wedde um un goeie deuze segaren, dat ut peerd gries bi’j oe wurd”. Alzo werd besloten. Toen het paard thuis in de wei werd gelaten, was er nog niets aan de hand. Het voelde zich direct thuis. Maar na enkele koude nachten en een paar fikse regenbuien stond het paard met het hoofd naar beneden in de wei. De kleurspoeling was uitgewerkt, evenals het krachtvoer. Het paard was in drie dagen grijs geworden.

Toen Paul enkele dagen later voorbij fietste kon hij het niet laten te roepen: “Die deuze segaren zal wel niks meer worden, maar ik hebbe ’t oe ezegd: het peerd wordt nog gries bi’j oe en ik hebbe geliek ehad”.

Dit was nog een verhaal van dikke Pouwel. Volgende keer wil ik u graag nog wat meer vertellen over de scheepsjagers, een grote groep mensen die ook hun steentje bijgedragen hebben tot de ontwikkeling van deze streek.

Jan Nijensikkens

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest