Toen in de jaren 1809-1811 het kanaal zover gereedgekomen was dat men aan het vervoer van turf kon beginnen, ontstond er vanzelfsprekend scheepvaart. De eerste schippers waren dan ook uit andere delen van het land afkomstig. Denkend aan die jaren van politieke en economische onrust, bood dit kanaal aan vele schippers nieuwe mogelijkheden Volgens wijlen dhr. J. Drent was schipper J. Visscher de eerste die met een lading turf de Dedemsvaart afvoer. Vermoedelijk heeft het aantal schippers dat hier turf kwam laden zich snel uitgebreid. De schepen waren in die tijd allemaal van hout gebouwd en van geringe tonnage. Een praam van 100 ton was toen al een groot schip. De zeilvaart was in die tijd het voornaamste middel van voortbewegen, maar bij tegenwind of stilte was er vaak een scheepsjager met paard nodig. Het trekken van een schip door mensenkracht, lopend aan de wal met een lange lijn en trekzeel, was in die tijd een normaal verschijnsel. Het was dan ook de gewoonte dat er naast de schipper, die meestal eigenaar was, en veel koophandel bedreef, een knecht aanwezig was. Temeer omdat de ladingen turf bij de burgerij thuis werden bezorgd. Het beroep van schippersknecht werd voor velen aantrekkelijk, want men leerde zo het varen en alles wat daarmee samenging. Veel schippers kozen om bepaalde redenen hier hun domicilie en zo ontstond er geleidelijk aan een groep die men de Vaartschippers noemde. Het vaar- en handelsgebied van deze schippers strekte zich uit naar alle mogelijke bestemmingen, zoals de plaatsen langs de Zuiderzee en kanalen in het westen des lands. Deze vervoerden meer de haardbrandturf. Anderen vonden hun afzet bij de steenfabrikanten aan de oevers van de Rijn, Waal en IJssel.
Voor de bouw van huizen in deze omgeving was zand en grint nodig. De kalkovens die hier omstreeks 1820 waren gebouwd hadden schelpen uit de Waddenzee nodig. De schippers die naar het westen des lands voeren met turf, waren steeds van een retourvracht (schelpen, grint en/of zand) verzekerd. Zo ontstond er een zeer drukke scheepvaart. Bovendien groeide er een band tussen de schippers en de burgerij. Een bewijs daarvan is het feit dat op initiatief van vooraanstaande zakenlieden een Onderlinge Verzekering Maatschappij voor schepen werd gesticht. Men kan zich voorstellen dat het varen met kleine schepen grote gevaren voor schip en lading meebracht. Het oprichten van een verzekeringsmaatschappij getuigt zeker van durf en ondernemingsgeest. Na het nodige overleg gebeurde dat op 31 maart 1860 te Zwolle.
De “Nieuwe Zorg” van schipper De Jonge.
Hieronder enkele gegevens.
“H.L. van de Vecht, koopman en A, Berends, vervener, beiden te Avereest. Hendrik Jan van Engelen, deurwaarder bij de belastingen, te Avereest, Gabriël Pieter Kroon, Kandidaat-Notaris te Zwolle en J.H. van Roijen, Notaris te Zwolle, verklaren bij deze met elkander opgericht te hebben Eene Maatschappij ten doel hebbende door de leden elkander te verzekeren tegen verliezen en schaden aan de schepen der deelgenoten geleden.”
De heren Arend Berends en Hendrik Lucas van de Vecht bestuurden de maatschappij. Voorts waren er 3 commissarissen.
Uit het bovenstaande blijkt wel dat de heren Berends, als vervener en v.d. Vecht als koopman goede zakenlieden waren, die handel en neringdoende ten goede kwamen en de plaats deed groeien. Hoeveel deelgenoten er bij de oprichting in 1860 zijn geweest is niet vast te stellen; wel blijkt dat de Onderlinge Verzekering Maatschappij zich in een gestage groei mocht verheugen. Maar ook hier liet de geest des tijds zich gelden. In het laatst van de 19e eeuw werden er bijna geen houten schepen meer gebouwd en zoals overal in den lande ging ook de scheepsbouw aan de Dedemsvaart over van hout naar ijzer. De vrede in het “verzekeringhuis” werd verstoord. De bezitters van de houten schepen kwamen in conflict met de anderen die een ijzeren schip lieten bouwen. Op voorstel van de directie werd naast de bestaande maatschappij van houten schepen een nieuwe gesticht, welke als bijvoeging de naam ijzeren schepen verwierf. Zo waren er in 1900 twee verzekering maatschappijen onder dezelfde directie.
“Hoop doet Leven” van schipper Veldhoen.
Voor de regionale vaart kwamen er aan het begin van deze eeuw ook andere mogelijkheden. Het veen was hier vrijwel afgegraven, maar de verveners zagen nieuwe kansen. Er werden fabrieken gebouwd om de bolster, de bovenlaag van het veen, uit oostelijker gebieden met kleine schepen naar Dedemsvaart te laten vervoeren en te verwerken tot zogenaamde balen. Deze balen werden vervoerd met een zeewaardig schip naar de zeehavens. Eén van die fabrieken stond destijds in, wat vele jaren Kwekerij Moerheim is geweest. Thans de woonwijk Rozenheim. Er was een wijk naar de Langewijk en in het begin van deze eeuw heerste daar grote bedrijvigheid. De fabriek is in 1917 afgebroken. Ook werden in die tijd de aardappelmeelfabrieken gebouwd. Naast het vervoer van de fabrieksaardappel, kwam ook het vervoer van de consumptie-aardappel op gang. Dat men bij deze handel en vervoer wel eens moeilijkheden had, geeft het weekblad “Schuttevaer” (de schipperskrant) van 7 februari 1912 aan:
“Het ijs en de invoerrechten op aardappelen in Duitsland.
Na bijna bovenmenselijke pogingen is schipper L. Duinkerken er maandag in geslaagd met zijn schip het ijs van de Dedemsvaart te breken, van het dorp Dedemsvaart, de zogenaamde Wisseling tot Hasselt. Voor een afstand van ongeveer 6 uur gaans, had Duinkerken twee en een halve dag nodig. Aanvankelijk door 2, 3 en 4, is vanaf sluis vier het schip getrokken door 6 paarden. Het schip werd vooraf gegaan door een met enige duizenden kilo’s bezwaarde baggerschuit, die op sommige ogenblikken, ook door de paarden getrokken, meermalen op het ijs terecht kwam zonder er door te zakken. Door de stadsgracht is het schip voortgehaald door honderden mensenhanden, tot in de kolk der stedelijke schutsluis. Schipper Duinkerken heeft dinsdag zijn reis voortgezet, gesleept door de sleepboot Eben Haëzer van P. Moraal. De lading bestond uit aardappelen, die hij nog voor 15 dezer op de plaats van bestemming, Duisburg en Düsseldorf hoopte te brengen, aangezien Duitsland van 15 februari tot 15 augustus hoge invoerrechten op dit handelsartikel heft, n.l. f 0,42 per H.L. Schipper Duinkerkens volharding zal hem zelf, maar ook vele schippers die de Dedemsvaart bevaren ten goede komen.”
Jannie Padding.