Ga naar de inhoud

De klanten van de grutter. 8

Pet af

Beste Herman. Geen vrolijk verhaal, maar ik moet het toch opschrijven.

Het beeld van één bepaalde vrouw laat mij niet los. Ze was ongeveer vijf en vijftig en flink aan de lengte. Haar optreden was altijd kalm en waardig en haar houding fier. Een koninklijke houding dus. Haar eenvoudige kleding en de afwezigheid van enig sieraad deden daar niets aan af. Natuurlijk is dit alles niet zó bijzonder, dat het je je leven lang bijblijft. Dergelijke vrouwen waren er wel meer. Ook andere uiterlijke omstandigheden kunnen moeilijk worden aangemerkt als de oorzaak van het eindeloos vasthouden van haar beeltenis. Om er een paar te noemen: Ze was getrouwd met een flinke, oppassende man. Haar drie zonen waren een voorbeeld van deugdzaamheid. De woning, die haar en haar gezin sinds jaar en dag gerieflijk onderkomen verschafte, hield het midden tussen een arbeiderswoning en een bescheiden villa. Het huis vertoonde alle kenmerken van een degelijke middenstandswoning. “CASA NOVA” stond er op de voorgevel. Allemaal zaken die dus van weinig of geen invloed waren als het erom ging je een enigszins acceptabel beeld te vormen van de vrouw des huizes. Voor mij begon die beeldvorming pas bij haar in de bijkeuken. Verder dan de bijkeuken ben ik in “CASA NOVA” trouwens nooit geweest. De toegang hier voltrok zich op dezelfde wijze als overal elders bij dit soort woningen. Na een korte roffel op de buitendeur ging ik zonder verdere plichtplegingen naar binnen. In de bijkeuken was meestal niemand aanwezig. Dus riep ik maar een keer heel hard: “de kruidenier!!” en kon dan na enkele ogenblikken het mandje met boodschappen aan de vrouw afgeven. Twee keer heb ik bij zo’n gelegenheid ongeveer het volgende meegemaakt: Nadat ik de boodschappen (plus de rekening) had afgegeven verdween de vrouw in het belendende vertrek. Ik wachtte in de bijkeuken. Het duurde even. Dat was niet abnormaal. De vrouw had wat tijd nodig om de rekening te controleren. Toen ze eindelijk verscheen moest ik haar een paar bedragen op de nota nader verklaren. Daarop schreed ze weer naar de andere kamer. En ik wachtte. Gelukkig duurde het nu niet zo lang. Ze kwam terug met de portemonnee in de hand. Maar in plaats van met me af te rekenen stapte ze naar een muurkastje en haalde daar een kleiner portemonneetje uit tevoorschijn. Met opgeheven hoofd en waardige tred en zonder iets te zeggen, verdween ze weer in de woonkamer. Uiterlijk onbewogen. Toch meende ik op het strakke gezicht van de vrouw een trek van vermoeidheid te bespeuren en een uitdrukking van vertwijfeling in de donkergrijze ogen. Weer werd mijn geduld op de proef gesteld. Maar niet al te lang, deze keer. Volkomen beheerst trad ze voor de derde keer de bijkeuken binnen en telde het verschuldigde bedrag met vaste hand voor mij uit. Met een hoofd vol nieuwe gedachten kon ik de buitenlucht weer in. Ik was ervan overtuigd dat de vrouw van “CASA NOVA” haar laatste centen bij elkaar had moeten schrapen om de rekening (van 3 à 4 gulden) te kunnen betalen. Ook was ik ervan overtuigd dat ze nu geen dubbeltje meer in huis had. Dat was haar schuld niet. We zaten midden in de crisistijd. Mensen zonder een vast inkomen hadden soms helemaal geen inkomen meer. Maar vrouwen zoals deze, van “CASA NOVA”, klaagden niet en jammerden niet. Zeker niet ten overstaan van de bediende van hun leverancier. Het was een hard leven, maar ze waren sterk. En ze gingen er niet onderdoor.

Voor die vrouwen zou je ook nu nog je petje af willen nemen. Zoals toen voor die ene. De tijd zelf had haar beeld scherp getekend.

Ga nu maar gauw een potje voetballen, Herman.

Op de burcht

Hallo Herman,

Vandaag, Herman, maken we kennis met een paar gewone mensen, die echter in mijn verbeelding een aparte plaats innamen. Ik zie het nu wel een beetje anders. Maar toch…. als ik een beetje ga fantaseren.

De boerderij van Brinkman was een opvallend gebouw. Het achterhuis was namelijk opgetrokken dwars achter het voorhuis langs en niet zoals bij ons in de streek gebruikelijk was. De afmetingen van De hoeve waren opmerkelijk royaal uitgevallen. Met de zware beuken en rododendrons op het ruime voorerf wekte het geheel de indruk van voornaamheid en welstand. Voornaamheid. Die indruk werd bij sommige lieden onmiddellijk bevestigd in het geval van een vluchtige kennismaking met de bewoners. Zó verging het mij althans, een argeloze tiener. In de heer Brinkman (de oude), met zijn gezette postuur en korte grijze baard, meende ik direct een achtenswaardige baron te herkennen. Zijn zoon, met de grote haviksneus, sluik zwart haar en doordringende blik In de donkere ogen, deed me altijd denken aan de adellijke hoofdman uit een spannende ridderroman. De oude mevrouw Brinkman leek me geknipt voor de rol van geheimzinnige meesteres op een eenzame burcht en haar schoondochter, de volslanke Gerda, kon probleemloos doorgaan voor de aanbiddelijke jonkvrouw, die al zevenmaal door brute vrouwenjagers en aankomende kasteelheren was ontvoerd. Zó ongeveer was mijn gedachtegang destijds en in die gemoedstoestand stapte ik dan ook in de beginperiode van mijn optreden als vertegenwoordiger van het “grootste plaatselijke bedrijf in Koloniale Waren” op zekere middag het appartement van de vrouw binnen voor het opnemen van de wekelijkse bestelling.

De entree was dezelfde als bij de “gewone” mensen. Aankloppen en gelijk de deur openen en naar binnen gaan. Vanuit de buitenlucht stapte je zó de kamer binnen. Kasteel of stulp, het maakte geen verschil.

Hoeve “Voorzorg”

Mevrouw Brinkman zat in een gemakkelijke leunstoel bij de grote tafel, die in het midden van de kamer stond. Ze zal toen ongeveer zestig jaar geweest zijn. Fors gebouwd als ze was maakte ze een robuuste indruk, die echter door een bleke gelaatskleur weer enigszins werd gelogenstraft.

Een dikke grijze haardos bekroonde haar indrukwekkende gestalte. Bij mijn binnenkomst was ze ogenschijnlijk geheel verdiept in het lezen van het alom bekende, rijk geïllustreerde weekblad “Eigen Erf “, met welke bezigheid ze nog enige ogenblikken doorging. Toen ze opkeek sloeg ze de bladen dicht en gunde ze mij een verstrooide blik. “Ga maar zitten”, zei ze, “mijn dochter komt direct”. Ik zei “Dank u”, zette mij op een stoel en hield verder mijn mond.

Mevrouw was nooit erg spraakzaam. Dat wist ik. Ook deze middag had ze blijkbaar geen zin in een praatje. Maar wel begon ze In alle rust enige activiteiten te ontplooien. Ze schoof het weekblad van zich af en trok een schoteltje naar zich toe. Vervolgens begon ze met een lucifersstokje in een poederachtig mengseltje op de bodem van het schoteltje te roeren. Nadat ze dit enige tijd had volgehouden pakte ze een doosje lucifers en stak voorzichtig het poederige gedje in brand. Even was er een klein vlammetje, maar dat doofde snel. De poeder bleef echter smeulen. Kleine rooksliertjes stegen kringelend uit liet schoteltje omhoog en vulden de kamer met een niet onaangename geur.

Onmiddellijk nadat de rook was begonnen op te stijgen had mevrouw Brinkman zich over het schoteltje gebogen en snoof ze met kennelijk welbehagen de geurige lucht op. Ze keek niet meer op of om. Alleen roerde ze af en toe met een stokje in de smeulende massa als om het vuurtje een beetje op te rakelen. Zo bleef ze zitten, voorovergebogen boven het schoteltje, zwijgend, licht snuivend en schijnbaar alles en iedereen vergetend. Voor mij was deze toestand nieuw. Nog nooit had ik iets dergelijks meegemaakt. Bij volgende bezoeken echter heb ik mevrouw Brinkman verschillende keren in dezelfde situatie aangetroffen. Wat het te betekenen had weet ik nog steeds niet. Misschien een genotmiddel. Of mogelijk een medicijn? Ik heb het nooit iemand gevraagd. En praten over je klanten deed je niet. Ik ben dus nu nog net zo wijs (of even dom) als toen ik er de eerste keer getuige van was. Reeds bij deze eerste keer kreeg ik volop de tijd om alles goed in me op te nemen.
Maar tenslotte kwam dan toch de schoondochter binnen met het ingevulde boekje. Ze was een plusminus 35-jarige, oergezonde en goed in het vlees zittende sportieve verschijning. Tegelijk met haar verscheen ook haar man (de haviksneus) ten tonele, gekleed in een manchester werkbroek en blauwe kiel. Het hooizaad kleefde nog aan z’n nat bezwete pikzwarte haren. Ze waren een half uur te laat voor de koffie, begreep ik en uit het gesprek tussen die twee kon ik geredelijk opmaken dat deze ridder en zijn jonkvrouw uit mijn wilde jongensfantasieën even hard moesten werken voor de kost als wij allemaal.

Mevrouw Brinkman zat nog immer gebogen boven haar schoteltje. Van het door haar opgevoerde ritueel werd geen notitie genomen. Toen kwam de koffie op tafel. Maar ik moest bedanken. Het was nogal een langdurige voorstelling geweest en ik moest rap verder.

Een jonkvrouw die in het hooi werkte en een baron met eelt in z’n handen. Je maakte wat mee in die dagen.

Groeten van Opa.

Amsterdam, september 1991.

Naschrift

Met het verhaal ”Pet af” vertelt Herman ons iets over de crisistijd. “CASA NOVA” kan ik niet plaatsen maar de burcht des te beter.

Hij bedoelt hiermee “Huize Voorzorg”, gebouwd in plm. 1854 door Alexander de Koning, getrouwd met Roelofje Schiphorst Haalweide en zoon van Gerrit de Koning, predikant te Oud-Avereest van 1832 tot 1872.

In 1894 trouwde Hendrik Burgmans met Aleida de Koning. Hendrik Burgmans, geboren te Rotterdam, was bouwkundig-opzichter bij het bouwen van het Rijks Opvoedingsgesticht R.O.G. “Veldzicht”, te Balkbrug.

Deze man wordt door Herman beschreven als gezet met een kort grijs baardje. Wat betreft Aleida die boven het schoteltje een genees- of genotmiddel aan het snuiven was, kan ik iedereen geruststellen, het was een geneesmiddel. Mensen die vroeger kortademig of “benauwd op de borst” waren, grepen naar dit middel. Een poeder, met misschien een beetje menthol erdoor, liet men smeulen en de dampen werden dan opgesnoven. Het recept werd door de dokter, in dit geval dokter Mol, verstrekt. Een broer van mijn moeder heeft er ook baat bij gehad. Het echtpaar Burgmans-de Koning kreeg twee zonen: Alex, geboren in 1895 en Arend in 1900. Alex trouwde In 1924 met Jantina Slot, geb. in 1900 te Zuidwolde.

Herman had het goed gezien. Het was een mooie vrouw met een vriendelijk gezicht en een enorme uitstraling, een jonkvrouw dus. Ik wil niet onaardig doen maar haar man vond ik het tegenovergestelde. Met zijn zwarte, diep in de oogkassen liggende ogen, kon hij je streng aankijken; dan voelde je jezelf niet erg op je gemak. Ook nog met die haviksneus erbij. Vaak heb ik gedacht dat Don Quichotte er ongeveer zo moet hebben uitgezien. Herman zag in hem dus de ridder..

Samen hadden ze wel een heel mooie dochter: Leida.

Dirk Jan Klunder kocht in 1959 de boerderij “Huize Voorzorg” van de familie Burgmans. Het was de eerste boerderij in de omgeving van Balkbrug die voor honderdduizend gulden werd verkocht. Nu is dit een lachertje, maar toen werd er veel over gepraat.

Jan Nijensikkens

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest