Ga naar de inhoud

De klanten van de grutter. 5

Maat 46

Hallo Herman,

Vandaag gaan we ’t hebben over een boodschappenlijstje. Kan je moeder nog even lekker terug verlangen naar die “goeie ouwe tijd”. Ze woonde in een mooi wit huis op een soort schiereiland in één van de buitenwijken. Het visrijke water van de brede gracht omspoelde beschermend zowel de kleine burcht als de daar bijbehorende moes- en rozentuin. In die rozentuin placht ze heel wat uurtjes door te brengen op haar klompen: juffrouw Berkenbos. Ze was een stevig gebouwde dame van ongeveer 45 jaar. Met haar lengte van ruim één meter tachtig en een gewicht van honderd en vijf kilo was ze zeker een opvallende verschijning.

Het huis op het “schiereiland”, waar Herman de boodschappen bezorgde.

Maar het meest in het oog lopend waren haar gladgeschoren blauwachtige wangen. Zelf zei ze daarvan, dat ze niet achteraan gestaan had toen de baarden werden uitgedeeld. Je trof haar zelden of nooit aan met een baard. Ik heb haar één keer gezien met een baard van twee dagen. Dat was een belevenis. Ik kon mijn ogen er niet van af houden. Ook de dag waaraan we nu herinnerd worden, had het scherpe mesje reeds zijn werk magnifiek gedaan. Toen ik ’s morgens om half negen bij haar aan de bel trok (we begonnen altijd erg vroeg) kwam ze fris en monter en met een glad bekje aan de deur. Ze duwde me haar boodschappenboekje in de hand en commandeerde: “Schrijf maar op.” Zo ging dat daar altijd. Nooit vulde ze zelf haar boekje in. Al vroor het ook dat het kraakte, altijd moest ik de boodschappen opschrijven. Ze zal wel gedacht hebben: ”Je hebt niet voor niks een potlood achter je oor”. Met haar zware stem gaf ze me geduldig de boodschappen op die ze wilde hebben. En ik schreef ze op, netjes op een rij onder elkaar op een schone bladzijde. Een pond groene zeep, half pond soda, vier liter petroleum (“hier is de bus”), pond gerookt spek, fles wijn (“Springbok”), ons kaas, pakje sigaretten (“Fifty Fifty”).”

Juffrouw Berkenbos streek even met haar hand langs haar kin; gaat dan verder: “Doe ook maar een pakje scheermesjes en een stukje scheerzeep, vijf pond kippengrit, buisje asperine, flesje eau de cologne en een half pond vijgen. Schrijf ook maar een paar klompen op, maat 44, ze zijn voor mijn man, nee, doe maar maat 46, dan kan ik ze ook gebruiken.” Nadat dit alles genoteerd was leek het erop dat het boekje kon worden dichtgeklapt. Mijn opdrachtgeefster peinsde en peinsde, maar kon niets meer bedenken. Ik probeerde nog haar een doosje bonbons aan te smeren, doch dat bleek vergeefse moeite. Nou, ’t was voor vandaag ook mooi genoeg. De baas mocht willen dat het allemaal zulke klanten waren. Die petroleumbus aan het stuur, ja, dat was minder plezierig. Als je er met de knie onder kwam kon je een lelijke smak maken. Dat was mij al eens overkomen. Sindsdien reed ik meestal met de petroleumbus in de hand. Niet gemakkelijk, maar wel het veiligst.

En het duurde allemaal wat langer. Maar een paar uur later kon ik voor het genoemde rijtje boodschappen de somma van zeven gulden vijf en negentig beuren. Ik heb het nu (zestig jaar later) uitgerekend aan de hand van de toen geldende prijzen, die tot op heden nog vast in mijn geheugen zijn verankerd. Misschien is het interessant eens na te gaan wat men voor diezelfde artikelen nu moet betalen.

De eerste gebouwen van de bedelaarskolonie “De Ommerschans”. Links het huis met het “torentje’ van de adjunct-directeur. Rechts “Hoeve no. 5”. Later de landbouwhoeve van Rijksasiel “Veldzicht”.

Geldzaken

Hallo Herman,

Vandaag, Herman, gaan we een heel belangrijke zaak aansnijden. Let op! Het blijkt dat men nooit secuur genoeg kan zijn.

Elke morgen kreeg ik van de baas een grote portemonnee met wisselgeld mee en ’s avonds moest ik bij hem op kantoor komen om af te rekenen. Tijdens het afrekenen zat de baas achter zijn bureau met de boeken en ik kroop over de kokosmat om het geld te tellen. Eerst het wisselgeld apart, dan de ontvangen bedragen netjes op een rij: soms een enkel briefje van vijf en twintig, de tientjes, de vijfjes, halve stuivers, centen en halve centen. Soort bij soort. Allemaal netjes in aparte rijtjes naast elkaar. Da’s makkelijk tellen. Ik gaf aan de baas het van de klant ontvangen bedrag op en de baas streepte het bedrag door in de boeken. Ook voor mij kwam er een klein beetje administratie aan te pas, want het statiegeld van de flessen moest vanzelfsprekend ook verrekend worden. Als ik bij de aflevering van de goederen een paar lege flessen mee terugkreeg, dan moest ik die uiteraard van de rekening aftrekken. Vergat ik op kantoor het uitbetaalde statiegeld te vermelden, dan kwam ik natuurlijk geld te kort.

Uitkijken dus en alles nauwgezet noteren. Een enkele keer was er een halve cent of een dubbeltje zoek. Die was bij het uitschudden van de portemonnee een eind weggerold, zonder dat het was opgemerkt. Dan moest ik net zolang zoeken tot het gevonden werd. Ik kroop over de harde kokosmat tot mijn knieën er zeer van deden en keek in alle hoeken en gaten. AItijd kwam het geldstuk weer terecht. Later, in de lange broek, was het echter allemaal Iets minder pijnlijk. Vroeger eindigde de prijs van een artikel vaak op een halve cent. Hetzelfde gebeurde natuurlijk ook dikwijls met het totaalbedrag van de rekening. Maar ik had altijd voldoende halve centen voorradig om die laatste halve cent te kunnen terugbetalen met het wisselgeld, als de mensen mij niet met gepast geld betaalden.

De mensen vonden het echter nooit leuk als ze die halve cent moesten missen. Een halve cent is ook geld. Ze stonden altijd geduidig te wachten als ik bezig was in die grote portemonnee te grabbelen naar die kleine halve cent. Nog nooit heeft iemand tegen mij gezegd: “Hou ‘m maar.” Tegenwoordig moet je in de supermarkt vaak zomaar twee centen laten vallen! Ik ben altijd secuur met geld omgegaan. In de zeven jaar dat ik in de zaak heb gewerkt was er nooit een tekort. Maar op een gegeven moment moesten we bij de afrekening op de kokosmat van het kantoortje toch een verschil van tien gulden constateren. De baas kwam met zijn optelling tien gulden hoger uit dan ik op de mat had uitgeteld. Tien gulden nota bene! Op de kop af tien gulden. Dat was wel even schrikken. En zwoegen. De baas rekenen en rekenen, optellen en aftrekken. En ik op mijn knieën, niets anders dan tellen, tellen en nog eens tellen. Tot ik finaal uitgeteld was. Het verschil bleef bestaan. Wat nu? De baas vond dat ik maar alle klanten van die dag weer bij langs moest. Ik zou dat tientje wel ergens niet ontvangen hebben. Goed idee. Er zat niets anders op. Natuurlijk hoefde ik niet bij elke klant te zijn. Er waren er waarvan ik precies wist dat ze met gepast geld betaald hadden. Maar er bleven er nog genoeg over. Dus ging ik tegen een uur of zes ’s avonds weer op stap. Maar ik hoefde niet ver gelukkig. Bij de derde klant was het al raak. Ja, mevrouw had al gemerkt dat ze het tientje nog in haar hand had toen ik was vertrokken. Maar och, had ze gedacht, de jongen zou wel terugkomen. Nou, dat deed hij dan ook en alles was weer prima geregeld. De klant had geen schulden meer, de baas was tevreden en ikzelf gelukkig natuurlijk en voornemens om in ’t vervolg met nog meer scherpte op de kleintjes te letten dan voorheen. En op de groten!

Dag Herman. Gelukkig maar dat jij nog geen geldzorgen hebt.

Groeten van opa.

Amsterdam, Juni 1991.

Naschrift

Het huis op het “schiereiland” waar Herman bezorgt is omstreeks 1936 afgebroken. De eerste afbeelding van dit huis vinden we op een tekening van de ingang van het bedelaarsgesticht “De Omerschans”. Het huis met het ”torentje” (links) was de woning van de adjunct-directeur van het gesticht. Rechts op de foto: Hoeve 5. Later werd dit de landbouwhoeve van het R.O.G. (1894 – 1933), daarna een onderdeel van het Rijksasiel “Veldzicht”. Van Gorcum was jarenlang boer op deze plek. In de jaren vijftig is de oude hoeve afgebroken. Nu staan er nog- enkele bijgebouwen, die gebruikt worden door “Veldzicht”.

In het midden zien we het toentertijd grootste gebouw van Nederland, de bedelaarskolonie de Ommerschans, met een oppervlakte van 10.000m2  (het middenterrein meegerekend). Het gebouw stond in een vierkant. Elk van de zijden is 100 meter lang. Deze tekening is gemaakt vóór 1836. Een storm die met orkaankracht over ons land trok, heeft veel schade aangericht. Ook de bedelaarskolonie ontkwam er niet aan. De bovenverdieping werd gedeeltelijk vernield. Bij de wederopbouw werd deze weggelaten. Terugkomend op het witte huis, dat op de plaats is gekomen van het huis met het “torentje”: in de jaren veertig/vijftig waren de fundamenten van dit huls nog goed te zien. Rondom het huis op het “Bargien” (bergje) zoals de oudere mensen het noemden, was door de eerste bewoner al een tuin aangelegd. Er zijn nu nog overblijfselen te vinden van allerlei heesters; ook de twee oude kastanjebomen getuigen hier nog van. De verwilderde rozenstruiken en de rhododendron die er nog staan, hebben we misschien nog te danken aan de vrouw met de ongewenste haargroei.

Jan Nijensikkens

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest