Ga naar de inhoud

De klanten van de grutter. 2

Voordat Herman verder vertelt, wil ik even terugkomen op de foto van de Ommerweg (geplaatst bij deel l). De rails die hierop te zien zijn werden gebruikt om lorries met steenslag te vervoeren. Het steenslag, dat per schip was aangevoerd door het kanaal de Dedemsvaart, werd gebruikt ter verbetering van de weg. De Ommerweg was toen nog geen asfaltweg. Eén van onze bestuursleden dacht dat er een spoorlijn had gelegen tussen Balkbrug en Ommen. Dit was niet het geval. Verder wil ik erop wijzen dat Herman namen van niet bestaande mensen gebruikt, maar iemand die zich een klein beetje “Balkenees” voelt, weet in sommige gevallen wel waar hij het over heeft. Veel plezier met de verhalen van een kruideniersjongen uit een tijd, nu ongeveer 70 jaar geleden.

Jan Nijensikkens

Lammie

Volgende zaak, Herman.

Het was in de zomer van 1929. Ik was 13 jaar en al enige maanden in dienst van “Koloniale Waren”. ’t Was dinsdag, de dag waarop ik als altijd op mijn transportfiets enkele buurtschappen in het noorden moest bevoorraden. Nadat ik de eerste vier klanten had afgewerkt ging ik naar de andere kant van het riviertje de Reest, dat de grens vormde (en vormt) tussen de provincies Overijssel en Drenthe. Op het bruggetje over de rivier bleef ik gewoontegetrouw enkele ogenblikken pauzeren om te genieten van het groene Reestdal, de aanblik van het kronkelende riviertje en van het uitzicht op de oude boerderijen op de hoogten rondom. Dan ging ik weer verder. Over de mulle, bochtige zandweg naar de boerderij van Jan Bakker. Maar eerst moest ik over het erf van de boerderij van Willem Pieters. Die Pieters was geen klant van ons. Gelukkig maar. Waarom? Dat zal dadelijk blijken. Het erf van de boerderij van Willem Pieters was afgesloten met twee hekken, die zo’n veertig meter van elkaar stonden. Ik kwam dus bij het eerste hek en maakte open. Op het geluid daarvan stak de hond, die in de zon bij de achterdeur lag, de kop omhoog en volgde al mijn bewegingen met een dreigende blik. Toen ik het hek weer gesloten had kwam het beest als een razende op mij toestormen. Het was een grote, ruige half-verwilderde herder. De afstand naar het volgende hek legde ik lopende naast mijn fiets af. En dat hele eind raasde en tierde die hond als een gek en bleef hij grimmig naar mijn benen happen. Natuurlijk stond ik doodsangsten uit dat hij mij in de kuiten zou bijten. Soms scheelde het ook echt maar een millimeter. Ik had hem wel graag dood willen schoppen, maar in een gevecht met dat monster had ik zeker het onderspit moeten delven. Dus liet ik het maar zo. En elke week was het weer hetzelfde liedje. Bij het volgende hek had de woede van het dier zo ongeveer het toppunt bereikt. Hij hapte nog een paar keer gretig toe, maar toen het hek eindelijk achter mij dichtklapte liep hij tevreden naar zijn plekje in de zon bij de achterdeur en kon ik in alle rust mijn weg vervolgen. Anders gezegd, mijn fietstocht over de smalle zandweg tussen de braamstruiken.

Bij Jan Bakker was alles nog net zoals vorige week. Hijzelf was ergens op het land bezig, zoals gewoonlijk. De grote woonkamer-keuken, waar je van buitenaf zo naar binnen stapte, zag er keurig uit. Vrouw Bakker (in haar zwarte jurk) stond bij het fornuis en bij de koffiepot; haar dochter Lammie, met haar nagelvijltje zat op de stoel bij het raam. Lammie had een mooie licht gebogen neus, met een platte bovenkant. Die had ze van haar vader. Jan Bakker had precies dezelfde neus. Zo’n neus zag je niet veel. Ook tegenwoordig zie je die haast niet. Lammie zat de hele tijd voor het raam. Ik heb haar tenminste nooit anders meegemaakt. Ze zat daar zo’n beetje te pronk in haar zwarte rok en mooie zwarte kousen. Toch was ze niet invalide of zo. Je moest haar maar eens zien lopen. Als een koningin. En altijd maar haar nagels bijvijlen. Daar leek ze een dagtaak aan te hebben. Zelfs koffie inschenken deed ze niet. Dat deed haar moeder. En die was daar heel goed in. Lammie had mooie, welverzorgde slanke handen. Dat kan ook moeilijk anders, als je ze niet voor ruw werk gebruikt. En nieuwsgierig was ze ook en niet zo’n klein beetje. Ze vroeg je ’t hemd van het lijf. Ze was ongeveer twintig jaar oud, dus zeven jaar ouder dan ik. Eigenlijk had ik met haar willen trouwen, want ik begon haar steeds aardiger te vinden. Zeven jaar lang trof ik haar zo aan, elke week, in haar zwarte rok, zwarte kousen en met een nagelvijltje. Toen moest ik in militaire dienst. Niet trouwen dus. Maar goed ook, denk je dan achteraf. Nee, uiteindelijk was ik toch liever met Wanda getrouwd. Wanda, het dienstmeisje van de dominee. Maar die was ook zeven jaar ouder en ze had al verkering. Dus die kon ik ook wel vergeten. Enfin, ‘k zat nu nog lekker in de grote keuken met de grote plavuizen en ik liet me manmoedig nog een kop verse koffie inschenken. Dat was deze middag tot nu toe de vijfde, want koffiedrinken hoorde erbij. Daar kwam je niet licht onderuit. Maar ik legde daarna voor alle zekerheid wel de kop ondersteboven op het schoteltje (de kop op z’n kop dus) ten teken dat ik genoeg had. Want er zaten nog acht klanten op me te wachten. Vol energie sprong ik vervolgens weer op de fiets om het karwei af te maken. Aangezien echter de weg bij Jan Bakker doodliep moest ik altijd weer terug over het bruggetje. Dus andermaal de kaken van de wolfshond trotseren, hekken openen, hekken sluiten en dan rap naar de volgende klant. Dat ging zo altijd maar door. In weer en wind. jaar in, jaar uit. Maar je dacht er niet bij na. Het hoorde zo.

De brug waar Herman met de handkar over moest. Links de loswal. Aan de rechterkant (op de foto rechtsboven) was de loswal van de provincie.

De mangel

Hallo Herman,

De vorige keer zaten we bij Lammie aan de koffie. Helemaal In Drenthe. We zullen nu wat dichter bij huis blijven. Kijken wat er binnenshuis zoal te beleven viel. Hier volgt de weergave van een paar activiteiten.

Behalve het dagelijks goederentransport naar de klanten hadden we natuurlijk ook nog wel andere klusjes op te knappen. Was er bijvoorbeeld door de beurtschipper een vracht kippenvoer uit Zwolle aangevoerd, dan moesten wij die met een lange tweewielige handkar van de loswal halen; een afstand van niet meer dan tweehonderd meter. Het betrof altijd een partij van 40 zakken met een inhoud van elk 100 pond gemengd voer. Die zakken reden wij dan bij ons het achterhuis binnen en gooiden ze op een hoop bij de takel. Ik deed dat altijd samen met mijn collega Bertus. De takel bestond enkel uit een dik kabeltouw, dat op de graanzolder over een katrol liep. Het was een prima hijswerktuig. Eén van ons stond beneden en pikte de zakken aan de grijper van het touw, de ander stond boven bij het luik, en dan was het parool “Hijsen maar!”. Veertig zakken, das dat was wel even zweten. Op zolder moesten de zakken natuurlijk netjes worden opgestapeld. Ook dat bracht de spieren danig in beweging. Die zolder, dat was een geweldige ruimte, met alleen aan de voorkant en aan de achterkant een paar kamertjes.

Eenmaal in de week nam Dina, de dienstbode, mij mee naar één van die kamertjes. Dina was 24. Op zolder was het stil; in het kamertje was het nog stiller. Maar dat duurde nooit lang. Want eenmaal binnen liet Dina mij ongenadig naar haar pijpen dansen. Dan moest ik namelijk de mangel draaien. Want het was wasdag geweest en Dina had een grote mand vol linnengoed mee naar boven genomen. En al die lakens en slopen en wat er verder nog geperst diende te worden, moesten door de mangel. Het draaien werd altijd gedaan door de jongste bediende. Wij bevonden ons dus in de mangelkamer. En ik draalde het grote wiel. Vervelend was dat niet, maar wel zwaar. Ik heb daar menig zweetdruppeltje laten vallen. Want Dina was een stoere meid, die van opschieten hield. Ze praatte wel gezellig met je, maar je moest wel doorwerken. Oei, oei, wat is daar wat afgepeesd op dat kamertje. Soms leek het meer op een martelkamer dan op een mangelkamer. Dan wogen mijn armen als lood en hing mijn de tong op het derde knoopsgat. Gaandeweg kreeg ik een gruwelijke hekel aan mangelen. Ik hees nog liever veertig zakken kippenvoer naar boven. Pas later, toen ik wat ouder werd, begon ik er plezier in te krijgen. Maar toen mocht ik niet meer van de baas. Het mangelen bleef voorbehouden aan de jongste bediende.

Zo Herman dit was het weer voor vandaag. Een volgende keer zullen we weer eens terug blikken op het buitengebeuren. Dat is nodig, want er heeft zich wel wat afgespeeld in die dagen. Er zijn dingen gebeurd die ik nooit zal vergeten, al word ik honderd jaar.

Sterkte Herman, en hou je aandacht bij de les.
Groeten van opa.  (Hermanus van Eldik)
Amsterdam, februari 1991.

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest