Ga naar de inhoud

De Reest vaak bedreigd. 24a

”Ramp voltrekt zich rondom Reestdal”, zette de Dedemsvaartse Courant boven een (lang) artikel van 8 mei 1993. De Hoogeveense Courant gebruikte op 17 maart voor een veel beknopter bericht een wat minder alarmerende kop: ”Boeren protesteren tegen verhoging waterpeil De Reest”. Beide berichten maakten melding van het feit, dat de agrariërs in de buurtschappen Linde en Schrapveen nogal boos zijn over de plannen om het waterpeil van de Reest zodanig te verhogen, dat er over een aantal jaren geen landbouw meer mogelijk zal zijn rond het grensriviertje. De boeren lieten horen zich hard te zullen opstellen. Er werd onder meer een aantal protestborden geplaatst, met als teksten: ”Dit mogen geen reservaatlanden worden!”, ”Laat ons boeren zonder dat er anderen op ons land zitten te loeren”, ”Boerenland in eigen hand”, enzovoort.

Henk Vogelzang in Paardelanden was één van de contactpersonen van de verontruste boeren. ”Vroeger was hier sprake van het waterschap ”Paardelanden”. Ruim 25 jaar geleden ging dat op in ”Riegmeer”. Dat heeft de nodige veranderingen met zich meegebracht. Er kwam een nieuwe leiding en daardoor een betere ontwatering, maar vanwege het vele veen droogde de grond ook in. Er was namelijk wel voor waterafvoer gezorgd, maar niet voor waterbeheersing, want er is geen enkel kunstwerk gemaakt. Vroeger kon je nog niet met een paard op vele stukken grond komen. Nu kan het met veruit de meeste machines. Al die veranderingen hebben ook teweeg gebracht dat nogal wat soorten planten zijn verdwenen. Er is hier namelijk sprake van ”smeerveen”, van podzolgrond, en dat is door het veranderde waterpeil danig ingeklonken. Voor ons, als boeren, werd er sprake van een onregelmatige aanvoer van water, vanwege een storende laag. Om dat te veranderen gingen we diepploegen. Zelf heb ik mijn zeven hectare grond diep los laten maken. Onder andere de Noordse zegge verdween er door. Er is na het ploegen veelal Engels raaigras gezaaid, wat een voor de boer betere grassoort is, die ook een lagere stikstofgift vraagt”. Pas daarna konden de agrariërs profiteren van de verbeterde situatie. De inzichten veranderden in de loop van de jaren echter, ook terzake de meest gunstige situatie voor het Reestgebied. Uit een oogpunt van natuurbescherming was er namelijk van een forse achteruitgang sprake geworden. Om tot een verbetering te komen werd besloten voor een zodanig waterpeil te zorgen, dat het maar weinig onder het maaiveld blijft. ”Zelfs onze eigen organisaties hebben er in toegestemd om voor het gehele Reestgebied tussen Linderdijk, Vuile Riete, Linde en Bloemberg naar Lankhorst een herinrichting aan te vragen, vooral neerkomend op een veel hoger waterpeil. Wij vinden dat gebied veel te groot. Voor ons gaat het Reestdal niet verder dan de verhoging in het landschap, op uiteenlopende afstand van het riviertje. Volgens de uitwerkers van het plan ligt het dal tot aan Vuile Riete en voor voldoende water voor een peil van 10 tot 20 centimeter onder het maaiveld moet er gebruik gemaakt worden van de kwel uit het Drents plateau. Dat ligt op 15 meter plus NAP. Hier is het 5 meter plus NAP. Men maakt echter de fout, dat men denkt dat het kwelwater wel door een keileemlaag naar hier wil. Men gaat er van uit dat het lukt en dan komen de bloemen en planten, die in de loop van de jaren zijn verdwenen, weer terug. Maar dan worden onze gronden ook weer drassig. Dan valt hier niet meer te boeren, behalve mogelijk weer met paard en wagen. Men is bereid om ons de hand toe te steken, door ons uit te kopen, echter voor zo’n f 25.000,- tot f 30.000,- per hectare en ongeveer f 200.000,- voor de rest van het bedrijf. Het lijkt er iets op, dat die prijzen wat omhoog kunnen, maar daar kunnen we nog niets mee, want als we naar elders verplaatsen, naar bijvoorbeeld de polder, zijn we f 60.000,- per hectare kwijt. Dat betekent het einde voor ons bedrijf en daar vechten we tegen”. Vogelzang weet zich gesteund door minstens vijftig gezinnen uit de streek.

Hij grijpt terug naar een brief van eind oktober 1990, die werd verstuurd naar de provinciale besturen van Drenthe en Overijssel, de waterschappen ”Benoorden de Dedemsvaart” en ”Riegmeer” en de stichtingen ”Het Overijssels Landschap” en ”Het Drents Landschap”. Als praktiserende landbouwers probeerde men toen een oplossing aan te dragen voor de problemen voor landbouw en natuur: De verdroging in dit prachtige beekdallandschap. Bemerkt werd dat in geen enkel plan wordt gerept over de doorwaadbare plaatsen, die er vroeger zijn geweest en door de komst van de bruggen in verval zijn geraakt, wat mede tot een lager peil in de Reest heeft bijgedragen. Alles bij elkaar zijn er ongeveer vijftien doorwaadbare plaatsen geweest. ”Door tot herstel van die plaatsen over te gaan kan men onder meer herstel bereiken van cultuur-historische waarden in de Reest, de waterboezem vergroten, plaatselijke verhoging van de waterstand bereiken, er is geen gebiedsvreemd water nodig, er komt een beheersbare Reest voor verschillende belangengroepen en de klink vermindert”, aldus een passage uit die brief. De provincie Drenthe liet bijna een maand later weten het meedenken op hoge prijs te stellen. ”Verhogen van de waterstand in de Reest is een complex gebeuren, waarover momenteel veel overleg plaatsvindt. Uw voorstel kan mogelijk een bijdrage vervullen en zal betrokken worden bij het onderzoek naar mogelijkheden van waterstandsverhoging van de Reest”. Hier en daar zal zo’n vroegere doorwaadbare plaats als een soort drempel worden gebruikt.

Commentaar overbodig.

Uit een verslag van een excursie door vertegenwoordigers van het waterschap en uitvoerders van de handmatige schouw, op 23 april 1991 naar de Reest bij de kerk in Oud-Avereest, haal ik aan: ”De aangebrachte voorziening geeft bovenstrooms een zeer duidelijke verhoging van de waterstand te zien”. (..) Er wordt positief gereageerd op de aangebrachte voorziening. Ook is nog gekeken naar een plaats waar men vroeger met paard en wagen de Reest overstak. Vroeger was daar in de Reest een vloer van eiken telgen aangebracht. Ook dat zou een verhoging van de waterstand positief hebben beïnvloed. Over het aanbrengen van waterverhogende voorzieningen moet verder nog van gedachten gewisseld worden. Moeten voorzieningen gemaakt worden van grond, veldkeien, schanskorven, eiken telgen of combinaties van die materialen? Waar zouden deze aangebracht kunnen worden? In rechte stukken, onder of direkt achter bruggen? Er zal informatie ingewonnen worden over het verkrijgen van veldkeien en de kosten er van. Iedereen zal nog eens goed nadenken, of men met het maken van afvoerbelemmerende middelen op de goede weg is en zo ja hoe die voorzieningen moeten worden geraliseerd.   

Vogelzang en de anderen vinden, dat de door hen bepleite waterbelemmerende voorzieningen de kosten kunnen drukken. ”Maar we zeggen vooral: Blijf achter die rug. Kom niet buiten het beperkte dal. Laat Paardelanden-Schrapveen ongemoeid. Dat is van ons. De grassen en gewassen wortelen nu in de kwel. Breek niet af wat er in de loop der jaren is ontstaan”. De agrariërs in dit gebied voelen zich gesterkt door een uitspraak van een vertegenwoordiger van ”Het Drents Landschap”, dat de botanische waarden niet te herstellen zijn, ongeacht wat men doet. De nu ter discussie staande plannen omvatten zo’n 2.600 hectare, met ongeveer zestig bedrijven. ”Als we instemmen met de plannen, moeten al die bedrijven weg. Daar zullen we tegen knokken. We hebben er al ontzettend veel tijd in gestoken, maar berusten niet eerder voor er een beslissing is, waar wij hopelijk mee kunnen leven. Want als we er mee instemmen, wordt er aan een volgende fase gedacht, die veel omvangrijker is dan de huidige. Wat daar de gevolgen van kunnen zijn is nu nog niet te overzien. We ontkennen niet dat het Reestdal, zoals wij dat begrenzen, veel te droog is, maar de te treffen voorzieningen mogen niet zodanig worden dat ze ons dan laten verdrinken”. Er zijn intussen nadere contacten geweest, onder andere over de voor ogen staande ”insnijding”, waarvan intussen is gezegd dat hier sprake is van een verkeerde inschatting. Er is intussen ook een excursie geweest met Melle Burema, assistent-rentmeester van ”Het Drents Landschap” en Uco Vegter, eertijds systeemonderzoeker ”Reestdal”. Er werd door zo’n vijftig personen aan deel genomen. Het oordeel na afloop was, dat het een goed gesprek was geweest en dat het verhelderend had gewerkt.

Midden december 1992 gaven de agrariërs in Paardelanden, Schrapveen en Linde een reaktie op het voorontwerp waterhuishoudingsplan. Het provinciaal bestuur van Drenthe werd verweten ”een gevaarlijk avontuur op de rails te zetten. Het is financieel allemaal te onzeker, zowel voor burger als boer. Bij grondwatertrap 3 op de flanken van beekdalen is geen concurrerende landbouw mogelijk. Dan wordt vrijwilligheid gedwongen vrijwilligheid. Waar worden wij als landbouwers allemaal mee geconfronteerd? Leg je de verschillende plannen over elkaar, dan is landbouw niet meer mogelijk; verloedering is het gevolg”. En: ”Wij willen ons best inzetten voor een veilige, duurzame, concurrerende landbouw, maar dan moet u ons wel gelijke kansen geven. Het plan staat niet in verhouding”. In de plannen voor het Reestgebied gaat het niet alleen om een andere waterhuishouding, maar ook om een herinrichting. Over dat onderwerp spraken de landbouworganisaties op 13 januari 1993 met gedeputeerde Swierstra. Meegedeeld werd door de gedeputeerde onder andere, dat de minister een herinrichting van het Reestdal zal worden voorgesteld, overigens afwijkend van de zienswijze, daar het om herinrichting met bijzondere doelstelling gaat. De Landinrichtingswet kent deze vorm van landinrichting niet. De vertegenwoordigers van de landbouw zeiden te verwachten, dat er in de streek onvoldoende draagvlak zal zijn voor alleen herinrichting ”Reestdal”. Ze lieten voorkeur horen dat ”Beneden Egge” eerder op het voorberei-dingsschema komt, maar konden ook begrip opbrengen voor de strategische keuze van de provincie, om het andersom te doen. Het is de bedoeling om, als beide projekten op het voorbereidingsschema staan, de zaak geclusterd in uitvoering te nemen.

De tekst op het bord spreekt voor zich.

Namens de verontruste veehouders in Zuid-Drenthe ging er op 9 februari 1993 een inspraakreaktie op het Structuurschema Groene Ruimte (SGR) naar Den Haag. ”De ontwikkeling in het landelijk gebied in Zuid-Drenthe kenmerkt zich door een harmonieus samen gaan van de belangen in dit gebied. De landbouw heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het ontwikkelen van een gevarieerd landschap. Mooie beekdalen zijn daarvan een goed voorbeeld. Wij geloven als betrokken veehouders ook in het perspectief van deze integratie van landbouw en natuur. Wij staan daarom ook voor een verantwoorde ontwikkeling van de landbouw, die rekening houdt met andere belangen in het landelijk gebied”. Als bezwaren werden genoemd: het SGR leidt niet tot een concurrerende, duurzame en veilige landbouw. In landbouwgebieden zal duurzaamheid een probleem worden. In niet-landbouwgebieden zal concurrentie een probleem worden; het SGR streeft segregatie (afscheiding) van landbouw en natuur na. Waardevolle cultuurlandschappen en strategische groenprojekten zijn doodlopende sporen voor het bereiken van integratie van de belangen in het landelijk gebied; het SGR kent een veel te beperkte analyse, die zich nu tot nationale afwegingen toespitst. Mondiale (= in wereldverband) afwegingen zijn echter wezenlijker. Te denken valt daarbij aan de negatieve gevolgen van het mineralentransport naar Nederland en het SGR is een nota, die de niet-landbouwbelangen voorop stelt. De beschikbare financiën zijn uitsluitend gericht op het realiseren van niet-landbouwkundige doelstellingen.

Bepleit werd dat het SGR evenwichtiger gericht moet zijn op landbouw- en niet-landbouwbelangen, inhoudend ook het aangeven van de ontwikkelings-mogelijkheden voor de landbouw. ”We denken daarbij aan het produceren van landbouw- en natuurprodukten. We missen in het SGR een visie op deze verschillende produktiewijzen. Volslagen onduidelijk blijft met name hoe een veehouder een concurrerend bestaan kan hebben van natuurproduktie op zijn bedrijf’; het SGR moet veel meer gebruik maken van regionale kennis. Veehouders kennen hun gebied. Zij weten wat de ontwikkelingen zijn geweest. Zij hebben op regionaal niveau ook ideeën hoe je kunt komen tot een concurrerende, duurzame en veilige landbouw; het SGR mag veehouders niet behandelen als nieuwe nomaden. ”Wij zijn geworteld in onze regio. Het SGR beschouwt veehouders als uitkoopbare en verplaatsbare paria’s. Het uitgangspunt van het SGR moet daarom zijn dat elke veehouder het eigen bedrijf kan ontwikkelen”; het SGR moet mee werken aan een landbouw die meer zelfvoorzienend is, zowel aan de input- als de outputkant. ”Dat brengt een integratie van landbouw en natuur dichterbij”; het SGR moet logischer redeneringen bevatten. Het streven naar een extensievere landbouw betekent een grotere grondbehoefte voor de landbouw. Dat botst met het verwerven van specifieke gebieden voor bos, natuur, recreatie, enzovoort. ”Wij geloven echter ook veel meer in het integreren van deze belangen in één gebied”; het SGR moet de beschikbare middelen evenwichtiger inzetten. ”De beschikbare financiën moeten ook ten goede komen aan landbouw-ontwikkelingen. Het ontwikkelen van financieel interessante vormen van natuurproductie verdient bijvoorbeeld meer aandacht”.

Willem Wind

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest