Ga naar de inhoud

Bezembinders.

Een vorm van nijverheid die zich in dit blad niet zo in belangstelling kan verheugen, is die van het bezembinden. Gelet op het grote aantal mensen dat door de jaren heen op Avereester grondgebied in deze “branche” werkzaam is geweest, is die beperkte aandacht niet terecht. Daarom nu een paar feiten op een rijtje.

Het bezembinden werd in Avereest voornamelijk beoefend in het gebied ten N.W. van Balkbrug. Dit gebied, en met name het Westerhuizingerveld, is tot de dertiger jaren van deze eeuw onontgonnen gebleven. Waar het veengebied ten oosten van Balkbrug in de loop van de negentiende eeuw werd herschapen in vruchtbare landbouwgronden, bleef het zandgebied vooralsnog onaangetast. Toch vond er een zekere vorm van exploitatie plaats, naast het weiden van schaapskuddes. De stugge heide kon worden gebruikt als grondstof voor de vervaardiging van bezems en borstels. Wat Avereest, naast aanwezigheid van geschikte grondstoffen, geschikt maakte voor de uitoefening van deze vorm van nijverheid, was de goede afvoermogelijkheden in de vorm van de Dedemsvaart. Daarom trokken veel bezembinders van elders naar de Vaart bij de Balkbrug. Opvallend veel mensen waren afkomstig uit het gebied rond Steenwijk (Steenwijkerwold, Zuidveen), waar het bezembinden op grote schaal beoefend werd. Een aantal families hebben zich in de vorige eeuw blijvend gevestigd nabij Balkbrug. Anderen keerden na verloop van tijd terug naar hun geboortegrond.

De eerste bezembinder die “opduikt” in de analen is de in 1791 te Steenwijk geboren Berend Pieters de Jonge. Al in 1833 oefende hij hier het beroep van bezemmaker uit. In dat jaar zag zijn zoon Arend hier het levenslicht. Deze Arend was in later jaren baas in een eigen bezemmakerij, zo blijkt uit het jaarverslag van de Avereester Kamer van Koophandel en fabrieken over 1870: “De bezembinderijen van de heeren A. de Jonge, J.de Bruin, J. Visscher en J. Aarsen werkten druk.” De genoemde Jan de Bruin kwam in 1852 van Steenwijkerwold naar Balkbrug. Hij werkte, evenals de Jonge, zelf mee als bezemmaker. Visscher en Aarsen traden op als eigenaar van een bezembinderij, maar beoefenden het ambacht niet zelf. Deze Johannes Aarsen kocht in 1877  zeven ha. grond in het Westerhuizingerveld van Roelof Huizing. Ook in latere jaarverslagen van de Kamer van Koophandel wordt melding gemaakt van een florerende tak van nijverheid. Bedrijven worden niet altijd met naam en toenaam genoemd, maar duidelijk is dat bedrijven “komen en gaan”. Rond 1890 noemt bezembinder Jacob Koops zichzelf  “bezemfabrikant”. In het jaarverslag over 1902 lezen we “De bezembinderijen vervaardigden ongeveer 21.000 bezems en 70.000 boenders, die meest naar Noord- en Zuid-Holland en Gelderland verzonden en gedeeltelijk in de provincie geplaatst werden.” In het verslag over 1905 worden bedrijven weer bij naam genoemd: “Door de bezembinderijen van de Gebr. v.d. Hulst en A.Beverwijk werden vervaardigd ongeveer 125.000 boenders en 27.000 bezems, die voor het grootste gedeelte verzonden werden naar Noord- en Zuid-Holland en Gelderland”.

De familie Beverwijk (ook uit Steenwijk afkomstig), was sinds het begin van de jaren ’60 van de vorige eeuw bij Balkbrug aktief in de bezembinderij. De familie van de Hulst kreeg in de tachtiger jaren bemoeienis met deze bedrijfstak. Beide families hebben zich tot in de twintiger jaren van deze eeuw bezig gehouden met de fabricage van bezems en borstels.

Helmuth Rijnhart
Maart 1996.

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest