Ga naar de inhoud

Familie Hopster terug in de tijd (2).

Op 21 november 1902 trouwde Roelof met Roelofje Reurink, die uit Ambt Ommen kwam (uit de Vinkenbuurt waar haar broer Roelof woonde?). Roelofje had nog een zus Klaasje, die in het Strooiendorp (getrouwd met Klaas Boterman) woonde en een zus Aaltje die, getrouwd met Roelof Zomer, naar Borne verhuisde. Aan de Meppelerweg werden daarna Jantje (1907), Hendrlkje (1909) en Lambertus (1912) geboren. Na het werk op de melkfabriek werkte opa op zijn eigen boerderijtje. Verder werd het werk gedaan door de knecht (die ‘s ochtends tot 12 uur de melkrit deed) en door Roelofje.

Tussen 1912 en 1915 verhuisden opa en opoe met de kinderen naar de Hoofdvaart 197 in Dedemsvaart.

Aan het begin van de Nieuwe Dijk, rechts achter de bosjes, ligt het verbouwde boerderijtje waar opa en opoe van ( 1932?, crisistijd) tot 1965 hebben gewoond. Begin jaren dertig werkte Roelof bij de Coöperatie, Bertus bij Pluim en Henny bij Sipkema. Klaas zat op de ULO en Jan op de lagere school. Zij woonden nog thuis. Op zaterdagavond kwam iedereen naar huis. Dan aten ze vers gebakken krentenbrood (uit de kelder). Bertus nam sigaren mee van Pluim. Ze aten pinda’s en er waren altijd vrienden die meekwamen. De avond brachten ze dan pratend door of Bertus (lid van het strijkje Tavenu) speelde viool en opa accordeon. Als Jan Westerhof (kapper, stroper, kruidenier aan huis) na het rondbrengen van de bestellingen langs kwam, speelde hij ook nog wel eens heel mooi een paar versjes op opa’s accordeon.

Klaas kwam in de crisistijd van de ULO, maar kon geen werk vinden. Op 23 maart 1937 maakte opoe hem wakker in de bedstee. Ze huilde, want hij moest voor zijn nummer in dienst in Arnhem. Daar bleef hij tot 10 mei 1940. Toen hij in de zomer van 1940 eindelijk weer thuis kwam, was opa op het aardappelland en liep hem steeds sneller tegemoet. In de jaren vijftig lag vóór het huis een roggeveld, naast het huis was de tuin en achter het huis lagen een paar weilanden. Er was uiteindelijk één koe overgebleven. De boerderij lag pal achter het schoolplein en dat vonden de logerende kleinkinderen reuze interessant: allemaal “gebrekkig” (= dialect) pratende kinderen. Naast het huis was het stookhok, een kippenren en er stonden pruimenbomen. Op de deel was een bedstede en in de nette kamer waren er twee. Opa en opoe sliepen op de opkamer. Binnen stond een divan voor de lage, kleine raampjes. Daarnaast een koperen bordje op een pijpenrek: “Een tevreden rooker, is geen onruststooker”. ’s Morgens klonk het geluid van opoe, die een ei met cognac klopte voor opa. Ze stond altijd als eerste op, ze stopte zijn pijp, maakte zijn eten klaar, maar opa zei ’s morgens nooit wat.

Terug nu naar de Meppelerweg. Op woensdag kwam Edelenbos uit Vollenhove bij de school met zijn hondenkar en pompte daar dan water voor zijn hond. De Hopsters gingen als hervormden naar de openbare lagere school (onverdeeld naar het openbaar onderwijs!). De dochter van de dominee, Nine Zoete, was onderwijzeres op deze openbare lagere school. Gereformeerden gingen naar de christelijke school. Tegenover de school woonde “Spiekerman” die in de jaren vijftig een zoon, Bertus, had. Opoe had liever niet dat de logerende kleinkinderen met hem speelden, want die jongen was al zo groot. Dus  speelden met Henkie Knol, die even voorbij de school woonde (links) en zo zijn eigen stal vol met koeien had. (Allemaal liggende stokjes op een rij die met een touwtje waren vastgelegd). Weer even verder aan de linkerkant van de weg woonde Katerberg, waar de limonade gehaald werd. Voor de kleinkinderen van groot belang om de lange warme zomer door te komen. Die kleinkinderen wisten toen niet dat hun ooms en tantes 30 jaar eerder in de middagpauze van de school bij Katerberg kant en klare, met roomboter gesmeerde botenhammen haalden; “food” uit de jaren dertig!

We gaan verder naar de N.H. Kerk, het kerkhof en “De Wheem”. Misschien beseften we dat vroeger niet zo, maar het Reestdal is een lustoord en de Reest is “de Grootvorstin van Drenthe’s stromen”. Dat riviertje is nu in zomerslaap, maar als de najaarsbuien komen zal het water in de Reest stijgen en zich meeslepend van achter Dedemsvaart naar Meppel meanderen, om zich daar met geweld in het Meppelerdiep te storten.

De openbare lagere school te Oud-Avereest.

Het kerkhof is vrij toegankelijk. Opa en opoe, tante Henny, oom Arie en Tante Femmy vonden hier een laatste rustplaats. Ook overgrootvader Jan Hopster, overleden in 1926, ligt hier begraven. Aan het einde van het middenpad ligt Roelof Reurink (broer van opoe) begraven. De huidige kerk dateert van 1852. Daarvoor stond er sinds 1382 een houten kerkje op de huidige begraafplaats; in 1635 stortte dat in en er kwam een stenen kerkje voor in de plaats. Het orgel is van 1867, oorspronkelijk een één-klaviers-orgel. In 1903 werd een tweede klavier ingebouwd en in 1981 werd het orgel grondig gerestaureerd. Nu klinkt het weer prachtig. Opa ging alleen op oudejaarsavond naar de kerk. Dan werden de overledenen herdacht. Toen Roelof belijdenis deed, was opoe wél in de kerk. Anders ging ze nooit.
Adriana werkte in de huishouding bij ds. Grolman en woonde intern. Zo’n dienstje bij een dominee was een krent in de pap. Het was een andere wereld. Ze heeft veel tijd hunkerend op het zolderkamertje doorgebracht, want vandaar uit werd getrouwd. Roelof en Adriana gebruikten de consistoriekamer wel eens als de deur openstond en het buiten vrij (en) guur was.

Roelof ten Kate (niet de eerdergenoemde van de zondagsschool aan de Hoogeveenseweg) leidde hier de zondagsschool achter de kerk, ’s middags van 12 tot 1 uur. Hij werd geholpen door Nine Zoete. Tijdens de schooltijd was er catechisatie in de kerk. Vroeger woonde varkenshandelaar Schrotenboer op nr. 29.

Hier is het beginpunt van de “varkensroute”. Opa had namelijk een varken verkocht aan Schrotenboer en deze had het dier lopend meegevoerd naar zijn huis. Toen opa de volgende morgen wakker werd, hoorde hij zijn varken bij de deur knorren: Het beest was ontsnapt en op eigen houtje terug gewandeld naar de Haar, waar opa toen woonde. (Vlakbij de Nieuwe Dijk). Toen Roelof in Hoogland werkte en al verkering had, fietste hij elke maand op maandagmorgen over de onverharde Nieuwe Dijk om de trein van 7.00 uur uit Zwolle te halen. Op de Hultermanse plas hebben ze allemaal schaatsen geleerd, ook Bertus. Met de stoel op de nek liepen ze er vanuit De Haar naartoe.

Op De Haar (nr. K 15) woonde opa Jan Hopster met dochter Stiena (4 juni 1891) en schoonzoon Roelof van Leussen (24 september 1890) en hun kinderen Jantien (1915?) en Klaas (1917). Opa en Stiena deden samen met een knechtje van veertien het werk op de boerderij. Opa Jan was een goede boer. (Hij stopte de pootaardappels altijd dicht bij elkaar). ”Je moet er wel wat instoppen, anders komt er ook niets uit”. Er was een stukje van zijn duim af (of scheef). Dat had hij met een hakmes gedaan. In dienstverband opgelopen? Sinds 1919 kreeg hij daarvoor een kleine uitkering.

Roelof was gemobiliseerd in de eerste wereldoorlog en ging met groot verlof naar huis, maar werd slachtoffer van de Spaanse griep. Sinds 1915 was het virus van de Spaanse griep actief in het zuiden van China. Mogelijk kwam het virus in Europa door Kantonese arbeiders die in Frankrijk loopgraven groeven. De eerste gevallen in Nederland deden zich voor in de Achterhoek, rond 10 juli 1918: hoge koorts, hoofdpijn, rugpijn en algehele vermoeidheid waren de symptomen. De overheid gaf als advies voldoende frisse lucht in huis toe te laten en het stof niet op te waaien. Pas in 1997 ontdekte men dat het Spaanse griepvirus verwant was aan het klassieke varkensvirus, dat ook een rol speelde bij de Aziatische griep in 1957 en de Hongkonggriep van 1968. Het aantal dodelijke slachtoffers bedroeg tenminste 20 miljoen en er zijn schattingen die van 100 miljoen gewagen.

Op het station in Ede zakte Roelof op 20 november 1918 in elkaar en stierf aan de Spaanse griep. Tien dagen later stierf ook Stiena, die al ziek was toen Roelof werd begraven en de begrafenis niet kon bijwonen. Opa Jan, wiens echtgenote Jantien Engel al in augustus 1916 overleden was, kon niet alleen voor de kinderen zorgen. Jantien (3 jaar) ging naar het gezin Beverwijk (de postbode) en later naar oom Jan in Nieuwleusen. Jantien herinnert zich nog dat opa bij de laatste staldeur de turfmand vulde toen hij haar vertelde dat opoe haar de volgende dag naar Nieuwleusen zou brengen. Dat ging dan lopend door de Haardennen naar Sluis 5 en dan met de tram naar Nieuwleusen. Opoe bracht Klaas lopend naar Fort, naar tante Jantien (dochter van opa Jan) en oom Hendrik Boverhof. Voor Klaas was dat geen goede plek, want ze hadden een doofstom kind en hij moest nog leren praten, dus kwam hij terug naar de Haar.

Eind 1918 verhuisden opa en opoe van de Hoofdvaart 197 naar de Haar K 15. ”Als er voor zes eten is, kunnen er ook zeven eten”, zei opoe. Voor de studie van Jantje en Klaas sprong de familie bij. Hier staan de initialen nog in de muur gekrast: KvL, JH, HH. En waar is RH? De muur is ingestort geweest. Vroeger waren er baanderdeuren. Vóór die deuren is de foto gemaakt van jan Hopster en Jantien Engel. Links zaten de varkenshokken en het stookhok en daarachter woonde opa achter zijn eigen voordeur. De kamer van opa had twee bedden: één voor opa en één voor de kinderen. Klaas heeft nu wel spijt van het plagen van opa Jan, maar hij kon ook weinig hebben. Als Roelof en Klaas in de bessenstruiken bezig waren, rende opa soms op zijn sokken naar buiten. Bertus daarentegen placht opa Jan voor te lezen. Rechts stond de wagenschuur voor de melkrit. Ze hadden ook bouwland en opa had een eigen stukje voor zijn aardappels. Oorspronkelijk kookte opa zijn eigen potje. Jan (1922) werd hier geboren. Voor de duur van het gebeuren werd Roelof naar Triene van Goor gestuurd. Sinds 1928 hadden ze een radio, geleverd door Zantinge.

Op de Haar hadden ze zes zwartbonte koelen, waarvan er één “de Rooie” heette. Verder was er een varken met biggen (dat werden zouters voor Engeland). Ze hadden ook kippen en geiten. Sikkelbein was een witte Saanegeit en Meulenbelt een bruine Toggenburger. Er was ook een hond)e: Tommy. Het nummer van de melkbus was 98. Opa en opoe lagen al in bed. Hun hond was loops. Buiten het huis maakten hunkerende reuen een enorm kabaal. Opoe ging uit bed om orde op zaken te stellen, maar toen ze de deur open deed, vloog één van die honden langs haar naar binnen en pardoes bij opa in de bedstee. Dat haalde de krant in Dedemsvaart.

Ze hadden achtereenvolgens als knechten Vossenberg, Albert Kijk in de Vegte, Gerrit de Lange en als laatste Berend Dekker. Die is daar blijven wonen toen opa en opoe naar Oud Avereest verhuisden.

Als Klaas iets in zijn hoofd had, was hij stijfkoppig en dan ging hij het bos in. De opvoeding was niet streng, maar wel degelijk. Kinderen moesten helpen met oogsten, knollen plukken, aardappels krabben en rooien. Opa had een oude knol (paard), waarmee de knecht de melkrit Achterweg, de Poele en de Haar deed. Soms mochten de kinderen meerijden en soms, als de knecht vrij had, mochten ze het laatste stuk alleen! Van de inkomsten als centrifugist (f 25,00, in de crisistijd verlaagd tot f 20.-), van de melkrit f 5,00 per week en van de boerderij was het tobben om rond te komen. Er was wel armoe maar men leed geen honger. De knecht was er alleen voor de melkrit. De knecht kreeg daarvoor een paar honderd gulden per jaar.

De woning op De Haar werd gehuurd van de liberaal Huizing. Voor de verkiezingen kwam Huizing langs en zei dan: “je weet op wie je stemmen moet! Neem na afloop maar een borreltje.” Maar opa stemde natuurlijk op de SDAP. Verder gaat het richting Camping ” ’t Reestdal” en daarna rechtsaf. (Vriesche Dijk). Links lag de Kostersberg, waar men uitrustte als ze eieren brachten naar Koster, de bakker/kruidenier aan Sluis 5.

Bij de Veentjes aan de buitenkant van de Haardennen gingen ze vissen en schaatsen. Op de Haarwieke (links) was er elk jaar op Tweede Paasdag een paasvuur. Dan vroegen ze om veekoekdozen. De Haarwieke ligt nu droog. Rechts had opa bouwland en grasland. Net voor de Hoofdweg, (links) is Adriana geboren (19 19). Achter het huis lag een plank over het water. Daar is Klaas in gevallen. Bertus heeft hem er uitgehaald. Later woonde daar een scheepsjager, Paul Timmer.

Op de Achterweg woonden de families Meulenbelt, Bouwman, van Marle, en Pieters. Hier ging opa Roelof graag op bezoek bij zijn eerste schoonvader. Vanaf hier gaan we terug naar het startpunt.

Naschrift

De “oude” Roelof Hopster kan ik mij nog goed herinneren, vooral de manier waarop hij zijn fiets besteeg. Hij en nog meer oudere mannen, waaronder mijn opa Jan Boerman, fietsten op zgn. “doortrappers”. Om op te kunnen stappen werd aan de achteras een rond buisje bevestigd (een “steppien”) en dan werd met één been daarop en met het andere op de grond steeds afgezet, om snelheid te maken. Was de snelheid voldoende dan werd het been op het “steppien” gestrekt zodat het achterwerk boven het zadel kwam, dan iets zakken en hupsakee daar zat men op de fiets. Dit was met recht het bestijgen van een stalen ros. Om het opstappen gemakkelijker te maken was er geen bagagedrager, alleen een kaal achterspatbord sierde de fiets. Kwajongens probeerden weleens om zo’n fiets op scherp te zetten. Het “steppien”, dat met schroefdraad aan de achteras bevestigd was, werd dan zover losgedraald dat het bij het opstappen meteen losliet. De gevolgen laten zich gemakkelijk raden. De Kosterberg, in de Haardennen, noemden wij omstreeks de veertiger jaren de Witte Barg. In onze kinderogen een grote berg, waar veel gespeeld werd. “De Koster”, zoals het kruideniersbedrijf in de volksmond genoemd werd, kocht eieren en boter in van de kleine keuterboertjes. Dit werd later weer verrekend met de boodschappen. Koster verkocht de eieren en de boter aan de schippers. Toen de zuivelfabriek en later de eiermarkt in Balkbrug kwam was dit afgelopen.

In 1928 werd in De Dedemsvaart een nieuwe sluis gebouwd ter vervanging van de oude sluis V. De sluis kwam een paar honderd meter westelijker te liggen. Bakker-kruidenier-caféhouder Koster verhuisde met de sluis mee en bouwde een groot nieuw pand. Slager Reinder Nijensikkens liet ernaast een dependance bouwen, nu slagerij Hilbrink, om zijn schippersklanten te kunnen blijven bedienen. Dit kleine gebouwtje is op de foto nog te zien.

Het pand van bakker-kruidenier-caféhouder Koster met daarnaast de dependance van
slager Nijensikkens (nu: Hilbink).

Roelof Hopster ging een keer naar Balkbrug om zich te laten scheren. Hij wilde nog een paar stukken honing naar Pluim op hoeve “Welgelegen” brengen, want hij huurde een stukje land van Pluim en elk jaar bracht hij daar dan een paar stukken lekkere raathoning. Bij de kapper aangekomen, (Fokke Smit, nu Bert ter Horst), zette hij zijn fiets tegen de muur. Een beetje naar achteren, want aan het stuur hing, geknoopt in een rood geblokte theedoek, de honing. Bij het binnenkomen van de kapsalon zag Hopster dat hij nog niet aan de beurt was. Maar daarom niet getreurd er ontwikkelde zich al gauw een aangenaam gesprek tussen de wachtenden en die waren al spoedig op de hoogte van wat er zich in de theedoek bevond. Toen Hopster aan de beurt was gingen er al snel twee personen naar buiten en verwisselden de honing voor twee bakstenen. Fris geschoren kwam Roelof bij Pluim aan en werd de theedoek met daarin de schaal met honing op tafel gezet. Groot was de schrik, maar ook de teleurstelling, toen er geen honing maar bakstenen tevoorschijn kwamen.

Bij veel Balkbruggers en oud Balkenezen zullen wel weer oude herinneringen boven komen naar aanleiding van deze fietstocht tijdens de Hopster reünie.

Jan Nijensikkens

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest