Ga naar de inhoud

De smederij aan de Vaart.

Het voordeel van de historische database van de HVA is, dat je in luttele seconden nadat je een beroep of naam invoert, enige honderden namen en tot duizenden activiteiten op het scherm krijgt. Zo deed ik dat een keer met het beroep smid, grofsmid en hoefsmid. Welgeteld, 1764 keer komt het voor. Het zijn 50 verschillende personen uit de periode 1760 tot 1910. Naast het beroep veldwachter, was de smid vaak als getuige aanwezig bij een huwelijk of geboorte. Zo kwam ik op het spoor van de smederij naast de N.H. kerk aan de Hoofdvaart. Maar voordat we daarover uitweiden, eerst iets algemeen over de smederijen in Avereest.

Voor de aanleg van de vaart kwam het beroep smid niet expliciet voor. Wel zijn duidelijk de beroepen landbouwer, dominee, onderwijzer, timmerman, grutter, tapper en dagloner te vinden. Het lijkt vreemd, want tot 1890 was er geen ander vervoer over de weg, dan paard en wagen, naast je eigen benenwagen natuurlijk. Wegen echter, waren tot 1859 onverhard dus hoefsmeden bestonden nog niet. Ander vervoer over de weg, zoals tram, fiets of auto, zou er pas na 1890 komen. Hoefsmeden kwamen er pas na 1860, toen paardenhoeven te snel sleten als ze over de straatwegen liepen. Toch was er voor het gereedschap en de boerenkarren wel degelijk een smid nodig. Mogelijk was er tot 1787 op de Ommerschans ook een smid in het garnizoen werkzaam. Vermoedelijk echter werd het smidswerk gedaan door smeden uit de omgeving, waaronder Egbert Jans Smit uit Gramsbergen. Hij werd in 1764 geboren en woonde in 1800 in Gramsbergen met zijn vrouw Hermina Grolleman. Tijdens het graven van de Dedemsvaart duikt hij plotseling (in 1819) op in Avereest met zijn zoon Jan Egberts Smit en dochter Gesina Egberts Smit. Zoon Jan Egberts is in 1796 geboren en smidsbaas van beroep. Dochter Gesina werd in 1800 in Gramsbergen geboren en is in 1848, ongehuwd, in Avereest gestorven. De oude smid Egberts Jans overleed in Avereest in 1827, 63 jaar oud. Van zoon Jan Egberts ontbreekt na 1820 elk levensteken. Op de bedelaarskolonie Ommerschans was in 1877 tevens een smid, Slot, gehuisvest.
Rond 1819 duikt er een timmerman Jan Frens uit Havelte op, geboren in 1793. Hij is tezamen met Warner ten Cate (1774) een aantal malen getuige o.a. bij de geboorteaangifte Berentdina Berends (1820), dochter van Bonne en Liebegien Berends. In december 1819 noemde hij zich plotseling smidsbaas. Bijna zeker is dit Jan Frens van Giessel. In 1808 hebben bijna alle bewoners in Avereest een achternaam aangenomen, maar vergaten deze nogal eens te noemen, zeker als ze optraden als getuige.

Er was rond 1820 slechts één smederij in Avereest en die stond op kadastraal perceel C 9. Dit perceel was eigendom van Roelof en Warner ten Kate en stond aan de Ommerweg 2 (nu weiland naast Nanninga’s supermarkt). Deze smederij, met het woonhuis, is in 1853 afgebroken en het perceel werd weer weiland. Hier zijn vader en zoon Egbert Jans en Jan Egberts Smit de smidsbazen geweest. In 1827 is de oude smidsbaas dus overleden en is de zoon verdwenen. De toen 34 jarige Jan Frens van Giessel bleef er werken tezamen met een smidsknecht, de 29 jarige Gerhardus Lucas Buddenberg uit Amsterdam. Jan Frens van Giessel kreeg met zijn vrouw Jantje Alberts (Timmerman) 5 zonen en twee dochters. Drie zijn er op jeugdige leeftijd overleden. Drie zoons Albert (1821), Frens (1823) en Hendrik (1834) zouden hun vader opvolgen in het smidsvak in Avereest. In 1837 kocht de smid Jan Frens van Giessel een huis en erf van koopman Jan Zwiers jr. Hij stichtte er een eigen smederij. Deze stond aan de Langewijk, wijknummer E45 (nu 16/18) vlak naast Bonne Berends op wijknummer E 50. De smederij heeft tot 1883 als smederij dienst gedaan. In 1863 overleed vader Jan Frens van Giessel, oud 70 jaar. Zijn zoon Hendrik, die de smederij dreef, overleed in 1883, 49 jaar oud. Zijn broer Frens was al eerder in datzelfde jaar overleden en broer Albert overleed in 1887.

De jonge knecht Gerhardus Lucas Buddenberg uit Amsterdam bleef op de Ommerweg 4 werken, maar kocht in 1848 een stuk heide van Jan van Haar en stichtte eveneens een smederij. Deze smederij stond tegenover het pand van zijn oude baas Roelof ten Kate en kreeg het wijknummer I61 (nu Ommerweg 3). De smederij stond dus naast huize “De Beuk” van Meine Kruizinga. De buren van Gerhardus Lucas Buddenberg waren op I 63, Frens van Giessel (1823) en op I 62, Warner ten Kate (1819). Warner was getrouwd met Berentdina Berends (1820). Gerhardus Lucas Buddenberg was getrouwd met Jantje (Geerts) Steen en zij kregen 7 kinderen, waarvan drie jong stierven en er twee eveneens smid zouden worden: Hendrik (1838) en Frederikus Gerardus (1833). Frederikus Gerardus trouwde in 1853 en ging in 1857 definitief naar Groningen. Hendrik trouwde in 1873 met Albertje Westerhuis en werd smid aan de Langewijk op wijknummer C 13. Dochter Johanna trouwde met Hendricus Pasman en bleven aan de Ommerweg 3 wonen. Hendricus was molenaar op de Star. In 1979 vertrokken zij allemaal naar Hardenberg. Vader Gerhardus Lucas Buddenberg stierf in 1885. Langewijk C 13, waar Hendrik smid werd, is de latere smederij van Pieter Wijbenga aan de Langewijk 428. Het ziet er naar uit, dat Hendrik daar wel woonde, maar elders werkte. Het is niet onmogelijk dat hij voor molenaar Gerhardus Henricus Varwijk de smederij had opgebouwd, want een andere was er niet in de buurt. Hendrik overleed in 1914. Eveneens in 1848 zag de Zwolse advocaat A.I. van Roijen zijn kans en stichtte, daar waar nu de Moerheimschuur, staat ook een smederij. De smid Albertus Sieders werd er de pachter, maar in 1860 werd de smederij opgedoekt en nam Daniel Ruijs de zaak over.

En nu dan de vierde smederij, waarom het in dit verhaal gaat.

In 1836 kwam de in 1787 te Hasselt geboren smid Jan Breman naar Avereest met zijn vrouw Elsje (Jans) Baas (1790) en hun twee dochters Douwtje (1822) en Trijntje (1817) en zoon Ahasuerus (1836). Twee jaar na de bouw van de Ned. Herv. Kerk a/d Vaart, kocht Jan Breman tezamen met zijn buurman, dominee Anthony Hissink, een groot stuk veengrond van 4,4 ha van baron De Vos van Steenwijk. Dit was een stuk veen van 70 meter breed en lag achter de kerk tot aan de Kruizinga’swijk (nu Langewijk). Het deel aan de Hoofdvaart (nu nummers 7 en 9) was reeds afgegraven. Op nummer 9 stichtte Jan Breman een smederij met een extra huisje, pal aan de weg en 26 meter breed. In 1840 is de resterende veenslag, 3,765 ha afgegraven en werd het grootste deel verkocht aan buurman en vervener Jan Mulder. Deze Jan Mulder woonde aan de Kruizinga’swijk, naast de scheepswerf van Frederik Boterman (nu hoek Marijkestraat). Dominee Anthonij Hissink behield echter een weiland naast de kerk (nu Hoofdvaart 7). Deze twee percelen (nu Hoofdvaart 7 en 9) waren 136 meter diep en liepen van de Hoofdvaart tot aan de huidige Zacharias Tijllaan. Jan Breman woonde echter niet aan de Hoofdvaart, maar ergens aan de Korte- of Langejacht op wijknummer C 97 vlak naast Harm Jan Minke (1789, Hannover) op C 95.

In 1842 is de smederij omgezet in een touwslagerij met twee huisjes. Het perceel was vanaf die tijd in handen van de touwslager Jelmer Jacobus Hoekema. Het kleine huisje werd achtereenvolgens verhuurd aan schoenmaker Berend Jonker en de barbier Albert van Lingen. Het andere huisje eerst aan de winkelier en weduwnaar Johannes Fritz Roorda (met 4 kinderen) en in 1850 aan de gepensioneerde kaptein Philip Kock en eega Sara van den Oosterkamp met hun 3 kinderen. In 1856 trouwde de 40 jarige Jelmer met de 23 jarige Hendrika Geertruida Lambert uit Rotterdam en zij gingen in het huis wonen. Ook Hendrika’s zusters Sophia Adriana en Antoinetta Aletta komen erbij inwonen. Helaas overleed onze touwslager Jelmer in 1865, 49 jaar oud. Hendrika was echter nog jong en trouwde in 1869 met de bekende geneesheer Carel Alexander Lodewijk Habermehl, oud 40 jaar. Zij kregen twee kinderen: Johanna Hendrika (1871) en Hendrik (1874). Zij woonden in het grote huis op wijknummer F 41 (F 25 in 1850). In het kleine huisje op nummer F 40 (F 24 in 1850), woonde de touwslagersknecht Gerrit de Ruiter met vrouw en 2 kinderen. In 1910 woonde in het kleine huisje, op nummer F 82, de jonge arts Hendrik Habermehl met zijn vrouw Louise Dorothea Hamilton of Silvertonhill en dochter Hendrika Geertruida. Zij waren in 1905 getrouwd. In het grote huis woonde vader geneesheer Carel Alexander Lodewijk Habermehl, oud 84 jaar met zijn vrouw Hendrika Geetruida. In 1912 overleed Hendrika en in 1914 de oude Carel Alexander Lodewijk Habermehl. Hendrik woonde kennelijk erg klein en stichtte nog datzelfde jaar achter in de tuin een grote villa met praktijkruimte. De voormalige smederij en touwslagerij langs de weg werd afgebroken. De mooie villa staat er nu nog: Hoofdvaart 9. In 1918 werden arts Hendrik Habermehl en zijn vrouw door de spaanse griep geveld. Hun dochter Hendrika Geertruida is dan slechts 12 jaar. Zij gaat wonen bij haar oma Diderica Hissink (moeder van Louise Dorothea) aan de Hoofdvaart 23. Aan de Hoofdvaart kwam in 1918 het pas getrouwde artsenechtpaar Hendrik Willem Planque en Conrada Lucretia Kraft te wonen.

Uiteraard zijn er na 1870 veel meer smederijen en hoefsmeden gekomen. Deze allemaal uitpluizen was niet de bedoeling van dit verhaal. Maar één die nog voor verwarring kan zorgen is de smid op Zwolseweg nr. 20. Deze zaak was van Jan Breman, maar dat is een veel jongere smid dan de eerder genoemde smid aan de Hoofdvaart. Jan Breman aan de Zwolseweg was geboren in 1850 in Dalfsen en getrouwd met Gezina Kamphuis. In 1880 werd hun zoon Gerrit geboren, die ook weer smid werd. Deze Gerrit trouwde met Christina Maria Laupman en zij kregen in 1919 een zoon. Deze werd later ook weer smid Gerrit Breman.

Dan resten nog 3 bekende en 2 onbekende smederijen. 
De drie bekende smederijen van latere datum:

1. Aan de Langewijk stichtte Jannes Varwijk (1859) rond 1890 een smederij bij de bekende Varwijk molen. Zijn vader was de molenaar Gerhardus Henricus Varwijk uit Wierden.

LEAD Technologies Inc. V1.01

De Langewijk in de directe omgeving (westzijde) van Sluis 6. In het 2e huis van links
op de foto was smederij Wijbenga gevestigd.

2. In 1911 kwam Pieter Wijbenga naar Avereest en kocht de smederij aan de Langewijk 428, vlak ten westen van Sluis VI, van smid Dirk Heinen. Deze was in 1902 naar Avereest gekomen en had de smederij in 1905 gesticht. De smederij werd gedurende vele jaren voortgezet door de gebroeders Wijbenga.

3. In 1912 kwam Doeklo Wielenga naar Avereest. Hij stichtte de smederij aan het Rheezerend 26. De grond en  het daaropstaande pand was en bleef echter eigendom van de eerder genoemde Pieter Wijbenga.    

Oostelijk van Sluis 6 – het Rheezerend. In het 2e pand van links was smederij Wielinga
gevestigd.

De twee onbekende smederijen van oudere datum:

a. In 1833 trouwde de smid Albert Siedel met Hendrikje Boren in Dedemsvaart. Hendrikje was al 56 jaar en weduwe. In 1842 verwierf de smid Albert Siedel zijn huisje met bouwlanden aan de Hoofdvaart (ca.) 153/5, destijds wijknummer G 5. Het huisje werd uitgebreid, maar stond niet te boek als smederij. Toch is Albert tot zijn dood in 1858 smid geweest. Zijn vrouw Hendrikje stierf als Bosman in 1870.

b. Direct zuidelijk naast huize Tottenham stond een huisje van de smid Hendrik Meinderink op wijknummer A 18. Hij verscheen in daar 1843 met zijn vrouw Margje Boesenkool en pachtte het huis en de grond. Hendrik was 32 jaar. In 1866 overleed Margje. Zoon Harm (1847) blijkt in 1870 ook het vak grofsmid uit te oefenen. In 1875 vertrokken zij naar Dalen. Bijna zeker heeft vanaf 1857 de smid Johan Frederik George Klaproth hier ook gewerkt. Johan was in 1811 in Hannover geboren en getrouwd met Maria Faas en noemde zich ook wel gepensioneerd soldaat J.F.G. Klaprood, toen hij de geboorte van zijn dochters kwam aangeven. Vlak na de aangifte van zijn tweede dochter overleed hij, 48 jaar oud . Het gezin woonde op wijknr. A 22.

Om het verhaal compleet te maken: Wat gebeurde er met het weiland op Hoofdvaart 7? In 1862 verkocht Anthonij Hissink het perceel aan de notaris Hendrik Fabius. Deze stichtte de prachtige villa, welke later de woning van burgemeester Melchior Wijt zou worden. Hij verkocht de villa echter in 1866 aan de vervener Herman Theodor Rudolf te Wechel. Herman kwam er met zijn vrouw Beertje Britzel te wonen. Herman was de zoon van geneesheer Didericus Adolph te Wechel. Deze Didericus had in 1840 het nog steeds bestaande huis op Hoofdvaart 23 (Klein Landzicht) gebouwd. Aan de Hoofdvaart 7 (wijknr. F 39-1850, F 81-1910) kregen Herman en Beertje 7 kinderen. In 1883 wordt de woning verkocht aan burgemeester Herman van Barneveld. Zijn vrouw Gezina Johanna ter Horst kreeg daar 4 kinderen. In 1902 overleed Herman en in 1909 zijn vrouw Gezina. In 1903 verkocht Gezina de villa aan Cornelia Elisabeth van Stolk, de echtgenote van de nieuwe burgemeester Melchior Willemzn Wijt. Zij kregen op nummer 7 (wijknr. F 81) 3 kinderen. Melchior en Cornelia verdiepten de tuin tot aan de huidige Judith van Marlelaan. In 1911 verkocht Cornelia de villa aan burgemeester Ubbo Petrus Cavaljé. Ubbo’s vrouw Magdalena Anna de Jong kreeg er 5 kinderen. In 1920 kocht de particulier en wetenschappelijk adviseur Frederic Lodewijk Rutgers en zijn vrouw Wilhelmina Arnoldina Snethlage (met 2 kleine kinderen) het huis. In 1926 werd de villa verkocht aan de gemeente Avereest. Deze stichtte in de diepe tuin de kleuterschool en de LTS. Heel ver weg in de tuin werd in 1957 aan de Judith van Marlelaan de Dedemsvaartse Onderlinge Verzekering Mij. voor ijzeren schepen, opgericht. In 1961 is de villa aan de Hoofdvaart 7 gesloopt en werd het huidige MMC gebouw gesticht.

Ignaat Simons

Op 19 april 2016 ontvingen we n.a.v. bovenstaand artikel het volgende bericht:

Beste mensen,

Ik lees in de website van de Historische Vereniging Avereest een verhaal van Ignaat Simons over smeden in Avereest, waaronde over smeden met de naam Breman. Er klopt iets niet in dat verhaal en zal het hieronder even citeren:

“Uiteraard zijn er na 1870 veel meer smederijen en hoefsmeden gekomen. Deze allemaal uitpluizen was niet de bedoeling van dit verhaal. Maar één die nog voor verwarring kan zorgen is de smid op Zwolseweg nr. 20. Deze zaak was van Jan Breman, maar dat is een veel jongere smid dan de eerder genoemde smid aan de Hoofdvaart. Jan Breman aan de Zwolseweg was geboren in 1850 in Dalfsen en getrouwd met Gezina Kamphuis. In 1880 werd hun zoon Gerrit geboren, die ook weer smid werd. Deze Gerrit trouwde met Christina Maria Laupman en zij kregen in 1919 een zoon. Deze werd later ook weer smid Gerrit Breman.”

Die Jan Breman uit Dalfsen was inderdaad getrouwd met Gezine Kamphuis en hun zoon heette inderdaad Gerrit, getrouwd met Christina Maria Laupman. Dat zijn mijn grootouders. Daarna gaat het mis in jullie verhaal. Ze hadden 5 kinderen:

1. Jan, geboren 1910, mijn vader, geen smid maar 50 jaar handelscorrespondent bij Union in Nieuwleusen, getrouwd met Zina  Gelderman;

2. Berta, getrouwd met Hendrik Willering;

3. Sineke, getrouwd met ene Gunnink in Kampen, later Zwijndrecht;

4. Gerrit, misschien wel geboren in 1919 zoals vermeld maar zeker geen smid geworden. Hij werkte voor de KPN in Rotterdam. Ik ben de naam van zijn vrouw even kwijt;

5. Henk, de jongste, werkte in Apeldoorn, weet niet precies wat, getrouwd met Geertje Kroon.

Evert Breman

Kaag.

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest