Ga naar de inhoud

Dedemsvaartse Radiocentrale 1

Het ontstaan van radiocentrales.

Omstreeks 1920 werden er in ons land al vrij regelmatig radiouitzendingen verzorgd die een min of meer experimenteel karakter droegen, maar niettemin door velen, meest radioamateurs, werden beluisterd. Dat gebeurde vaak met zelfgebouwde toestellen, omdat de serie- en massafabricage van radio’s pas aan het einde van de jaren 20 van de grond zou komen. Was je de gelukkige bezitter van zo’n ‘ontvangtoestel’, d an gebeurde er hetzelfde wat velen zich nog zullen herinneren uit de beginjaren van de televisie: tegen de tijd dat de uitzending begon, kwam de buurvrouw even om het hoekje kijken, omdat ze net de suikerpot leeg had. Om van burenoverlast gevrijwaard te zijn en toch even goede vrienden te blijven, kwam een Zaanse radioamateur op het idee een draadje naar de buren te trekken, een aardleiding als retourleiding te gebruiken, de buren een luidspreker te lenen en deze verbinding aan te sluiten op zijn radio. Als hij er dan voor zorgde dat die aanstond als er wat te ontvangen was, was iedereen tevreden. Deze technisch vrij primitieve manier van burenhulp vond in de Zaanstreek al spoedig navolging, zodat er een wirwar van onderlinge verbindingen ontstond. Het was de heer Bauling, toen nog een 18-jarige h.b.s.’er, die er brood in zag. Hij overlegde met een aantal buren om één en ander op een wat degelijker basis te funderen en kwam overeen dat hij zou zorgen voor de technische voorzieningen en dat de buren hem een vergoeding zouden betalen van fl 0,50 per week. Dit destijds vastgestelde tarief is wonderlijk genoeg altijd gelijk gebleven tot het eind van het bestaan van de radiocentrales in ons land. De heer Bauling is dus grondlegger en pionier van de radiodistributie in Nederland. De eerste radiocentrale werd in dienst gesteld te Zaandam op 16 april 1924, met vijf aangeslotenen. Er werd geluisterd naar een uitzending van de Mattheüs Passion vanuit de St. Bavokerk te Haarlem.

De verdere ontwikkeling.

Hoewel in 1924 de basis was gelegd voor een bedrijfsmatige exploitatie van de radiocentrale (in het volgende met RC aangeduid), was er technisch nog veel te verbeteren en werden bij toename van het aantal uitzenduren en het aantal aangeslotenen de wensen van de laatsten ook een factor waarmee rekening diende te worden gehouden. Aan het eind van de jaren 20 waren er vier grote omroepverenigingen, die over twee Nederlandse zenders, Hilversum 1 en 11, van 8.00 tot 24.00 uur in de lucht waren. Het exploiteren van e ‘ en RC werd gebonden aan een door het Staatsbedrijf der PTT te verstrekken vergunning, die via het gemeentebestuur moest worden aangevraagd. Deze concessie verplichtte de exploitant om de beide Nederlandse programma’s onverkort door te geven. Er was dus een 4-draads distributienet nodig en eventueel extra draden voor een buitenlandse zender. Om aangeslotenen voldoende geluidssterkte te garanderen, waren versterkers nodig waarvan het uitgangsvermogen toenam met het aantal abonnees. Ook schakel- en meetapparatuur en verdeelborden om storingen in het net tijdig te kunnen meten en lokaliseren, hoorden tot de benodigdheden. Kortom, de RC ontwikkelde zich al snel van een primitieve opstelling tot een technisch bedrijf. De vergelijking met het huidige kabeldistributienet voor radio- en tv-signalen ligt voor de hand. De hedendaagse kabelnetten bestaan’net als de vroegere RC uit drie hoofdonderdelen, te weten: 1. de centrale apparatuur, 2. het net en 3. de huisaansluitingen. Voor ik iets over deze drie onderdelen vertel, waarbij ik jargon en technische details zoveel mogelijk zal vennijden, schets ik eerst het ontstaan van de RC in Dedemsvaart.

Technisch Bureau P.R. Hazenberg.

De initiatiefnemer van de RC te Dedemsvaart was de heer Piet R. Hazenberg, zoon van een smid, wiens bedrijf gevestigd was aan de toenmalige Nieuwe Weg (thans Van Haeringenstraat), ter plekke van het latere, inmiddels van die plaats verdwenen constructiebedrijf van Meerman. Een andere zoon, Klaas, verkreeg later enige bekendheid in de streek door zijn slaapmeubelenfabriek aan de Tottenhamstraat. Piet Hazenberg vestigde in 19i7 een elektrotechnisch installatiebedrijf aan de Langewijk 196, in het pand van fietsenmaker G.H. Klinge. Het pand, bestaande uit een woon~ en winkelgedeelte, dat in 1931 grondig verbouwd was, werd omstreeks juli 1933 door brand verwoest; de achtergelegen werkplaats en opslagruimte bleven gespaard. Onder architectuur van de gebr. van Goor werd een nieuwe woning ontworpen, aansluitend aan het resterende deel. De kosten werden begroot op fl 5.000,-. De bouwvergunning werd verstrekt op 7 september 1933. Het solide pand staat er nog steeds. Bij de bouw was rekening gehouden met een apart vertrek waarin, de centrale apparatuur van de RC zou worden opgesteld. Hazenberg, handelend onder de naam ‘Technisch Bureau P.R. Hazenberg’, had al in het begin van 1932 via het gemeentebestuur een verzoek ingediend bij de hoofddirectie van de PTT om binnen de grenzen van de gemeente Aveteest een RC te mogen exploiteren voor de doorgave van de Nederlandse omroepstations. Die concessie werd hem op 23 april van dat jaar verleend. Op 30 november 1933 diende Hazenberg een verzoek in om ook een derde, d.w.z. buitenlands programma te mogen doorgeven. Ook deze vergunning werd verleend, waarbij de beperking gold dat dit derde programma nimmer over een der voor de Nederlandse programma’s bestemde lijnen mocht worden uitgezonden; voorts mochten geen programma’s afkomstig van Russische zenders worden doorgegeven. De datum waarop de RC in dienst gesteld werd, heb ik nergens kunnen achterhalen. Aangenomen mag worden dat al voor 23 april 1932 de centrale bedrijfsklaar was en dat een deel van het net gereed was.

De centrale apparatuur.

De apparatuur was na de brand in 1933 opgesteld in de daartoe gebouwde ruimte van circa drie bij drie meter. Een rek van wand tot wand omstreeks een meter uit de zijwand bevatte alle apparatuur en was aan de achterzijde toegankelijk via twee openslaande deuren ten behoeve van onderhoud en storingen. Er waren twee grote schakelborden, het ene voor de voeding van 220 volt, het andere voor de uitgaande lijnen, een groepenverdeelbord, dat bij storingen dienst deed om te bepalen in welke van de vier mogelijke richtingen de storing zich voordeed: Balkbrug, dorpscentrum, Rheezerend of Nieuweweg/Stegerensallee. Onder de schakelpanelen bevonden zich vier ontvangers, voor elk programma één plus een reserve; daaronder twee versterkers met een uitgangsvermogen van 100 watt en vier stuks van 60 watt. Op het dak van het pand stond een houten antennemast van een meter of 12, waarop een antennesysteem voor de ontvangst van middengolfstations, terwijl op de zolder twee grote raamantennes stonden, waarvan er één in gebruik was voor de Nederlandse zender op 1875 meter, die nogal eens hinder ondervond van het op dezelfde golflengte werkende Tsjechische station Bratislava. Het andere raam werd slechts incidenteel gebruikt, wanneer de middengolfzenders gestoord werden door naburige buitenlandse zenders. In de garage/opslagplaats was de ‘studio’ een minder indrukwekkend vertrek dan de naam aangeeft. In deze ruimte van ongeveer één bij twee meter, met zachtboard min of meer geluiddicht, maar ook luchtdichtgemaakt, werden grammofoonplaten gedraaid. Dit veel beluisterde ‘eigen’ programma werd uitgezonden van maandag t/m vrijdag ’s avonds van zeven tot acht. Deze ruimte was ’s zomers om te stikken van de warmte en ’s winters wegens gebrek aan zuurstof die gedeeld moest worden met een petroleumvergasser voor de verwarming. Om die reden stond de deur altijd op een kier zolang er een plaat draaide en werd alleen even gesloten, als het volgende nummer moest worden aangekondigd.

Het net.

In steden waar de huizen naast elkaar staan, werden de netten van de radiocentrales uitgevoerd in loodkabel die langs de gevels werd gespijkerd. Op het platteland was dat niet mogelijk en was men aangewezen op een luchtlijnennet, bestaande uit palen met bovenin isolatoren ter bevestiging van, althans in Dedemsvaart, vier draden: twee draden voor elk van de beide Nederlandse programma’s, terwijl het derde programma door middel van een zogenoemd duplexsysteem van alle vier draden gebruik maakte, zonder dat dit, onder normale omstandigheden, invloed had op de beide ‘stam’-programma’s. Luchtlijnennetten kwamen veel voor in die tijd: ook de elektriciteitsbedrijven en de telefoondienst maakten er gebruik van. Later gingen deze bedrijven over tot ‘verkabeling’, waardoor veel materieel vrijkwam. Dat werd met graagte gekocht door RC-exploitanten: het scheelde heel wat in je investering als je van tweedehands spullen gebruik kon maken. Het materiaal dat op de markt kwam, was overigens niet van de beste kwaliteit; het betere sloopmateriaal werd door deze bedrijven voorlopig vastgehouden voor onderhoud aan die netdelen die nog niet aan verkabeling toe waren. Het net van de Dedemsvaartse RC bestond dan ook voor een groot deel uit oude palen en gebruikte isolatoren en isolatorsteunen. Bij de eerste opbouw van het net was kennelijk gebruikgemaakt van deskundige hulp; dat was af te zien aan de constructie van bok- en schoorpalen op belangrijke plaatsen in het net, bijvoorbeeld bij aftakkingen en kruispunten. Latere uitbreidingen gaven vaak een minder fraaie aanblik te zien: palen van verschillende lengte en dikte die niet altijd een rechte lijn vormden. Dat kwam ook omdat men eerst de beste palen uit een nieuwe voorraad aansprak, zodat er aan het eind niet veel zaaks meer over was. Een deel van het net was geleid langs de palen van het elektriciteitsnet, een kleine meter onder de stroomdraden. Dit was onder meer het geval langs de Stegerensallee en in Balkbrug ten westen van Sluis 5. Het net was in de centrale in vier uitgaande groepen verdeeld, zodat bij een storing meteen al de hoofdrichting kon worden bepaald; bij splitsingen in het net waren onderaan de palen zogenaamde scheidingskastjes aangebracht, waardoor de storing steeds tot een kleiner gebied kon worden teruggebracht en uiteindelijk gelokaliseerd. Behalve wanneer het aan elektriciteitspalen was bevestigd, liep het net niet langs de openbare weg (dat mocht niet), maar achter de huizen langs, over particuliere gronden en tuinen, buiten het dorp vaak door weilanden en/of langs afrasteringen. Toestemming daarvoor moest telkens verkregen worden van de betreffende grondeigenaar. Daarbij moest iemand wel eens over de brug worden geholpen met een gratis aansluiting of een abonnementsgeldvrije periode. Het net groeide in de periode tot 1940 tot een totale lengte van meer dan 75 kilometer.

De huisaansluitingen.

De aangeslotenen op de RC betaalden als eenmalige aansluitkosten fl 6,50 + fl 3,50, waarvoor ze een zogenaamd drie-programmakastje kregen. Was de investering van een tientje te hoog, en dat was in die crisistijd voor velen het geval, dan betaalde men J 6,50 en kreeg men de beschikking over twee stopcontacten waarmee alleen de beide Nederlandse stations te beluisteren waren. De aansluiting kwam tot stand door vanaf het net vier draden naar de woning te leiden – een ‘afloper’ – die werden afgespannen op vier isolatoren die eenvoudigweg in het kozijn of in de windveer werden gedraaid; via een overgangskastje werden de draden dan op een loodkabel aangesloten, die naar binnen werd geleid en via een zekeringskastje naar het programmakastje of de stopcontacten werd gebracht. De benodigde luidspreker kon wel gekocht worden, maar werd meestal gehuurd. Al naar de kwaliteit en het uiterlijk van de luidsprekerkast betaalde men een huur van 5, 10 of 15 cent per week. Ook het derde programma kon worden gehuurd voor een halve stuiver in de week. Sommige abonnees betaalden hun aansluitkosten met een extra bijdrage af. Steuntrekkende aangeslotenen betaalden een verminderd tarief van 35 cent per week voor hun abonnement; hiertoe moesten ze een bewijs tonen dat ten gemeentehuize kon worden verkregen. Bij de incasso, die bij de meeste aangeslotenen wekelijks gebeurde, werden dus heel verschillende bedragen geïnd. Sommigen betaalden maandelijks, anderen gireerden het verschuldigde, zodat niet elke week alle abonnees bezocht hoefden te worden. De inning werd de eerste jaren dat ik bij de RC werkte, 1936 en ’37, gedaan door een bekende Dedemsvaarter Johan Mittendorff, wiens familie een vishandel had aan wat toen de Tramstraat heette; later kreeg hij een aanstelling als postbesteller. Voor de incasso van de RC ontving hij een halve stuiver per geïnd bedrag. Hij was daarmee niet de slechtst betaalde werknemer van de RC, want hij beurde voor een maandag werken circa fl 5,-, net zoveel als de beide oudste monteurs in een week verdienden. De aangeslotenen die om economische redenen zich slechts twee programma’s konden veroorloven, wilden om ‘culturele’ redenen toch graag over het derde programma beschikken, vanwege het grammofoonplatenprogramma van zeven tot acht uur. Nu was het mogelijk om zonder het benodigde kastje toch programma 3 uit het net te vissen door met twee haarspelden de beide Nederlandse programma’s kort te sluiten en de luidspreker op de beide haarspelden aan te sluiten. Dit kunstje werd nogal eens uitgehaald, als de ‘werkverschaffing’ door slecht weer was ‘uitgeregend’ en de betrokken werkers deze methode – door collega’s doorverteld – thuis uitprobeerden. Het kortsluiten van de stamprogramma’s was niet bevorderlijk voor het luistergenot van naburige abonnees en om klachten te voorkomen was er een zekeringskastje in de aansluiting opgenomen, dat een volledige kortsluiting voorkwam. Bij recidivisten werden in dit kastje smeltveiligheden aangebracht, waardoor bij kortsluiting beide programma’s uitvielen en de zondaar naar de RC moest gaan en zijn misstap bekennen voor hij opnieuw de beschikking kon krijgen over de beide programma’s. Maar ook wist men zich te helpen door defecte zekeringen met zilverpapier te omwikkelen. Met hoeveel aansluitingen de RC in 1932 begon, heb ik niet kunnen achterhalen. Eind 1936 bedroeg het aantal ruim 200 en het nam toe tot eind 1940 tot over de 400, rond welk aantal het ook gedurende de bezettingsjaren bleef schommelen. In 1959 waren er nog 427, terwijl bij de opheffing van de RC in 1972 nog ongeveer 140 abonnees over waren.

De programma’s van de Radiocentrale.

In de eerste plaats werden gedistribueerd de beide Nederlandse zenders Hilversum I en 11, waarvan er één aanvankelijk Huizen werd genoemd, omdat daar de eerste zender werd gebouwd; het andere programma werd uitgezonden op de lange golf, 1875 meter, waarvan de zender in Kootwijk stond. Later werden de zenders in Lopik en Jaarsveld gesitueerd en zonden uit op 301,5 en 415 meter. Daar er vanaf het begin kwaliteitsverschil bestond tussen de zenders, vond er om alle omroepverenigingen gelijk te behandelen, om de drie maanden een zenderwisseling Plaats. NCRV en KRO zaten samen met de kleine zendgemachtigden RVU en HIRO (Humanistische Idealistische Radio Omroep) drie maanden op Hilversum 1 en de VARA, AVRO en VPRO drie maanden op Hilversum 11, om en om. Er werd uitgezonden van 8.00 uur ’s morgens tot 12.00 uur ’s avonds. De kwaliteit van de ontvangst was overdag redelijk, maar er werd, afhankelijk van jaargetijde en tijd van zonsop- en -ondergang, veel last ondervonden van ‘fading’ met sterke fluctuaties in de ontvangsterkte. In dit opzicht was de RC niet beter dan een eigen ontvangtoestel. Een rechtstreekse ‘lijnverbinding’ met de studio leek hiervoor de oplossing en voor een van beide Hilversums werd dit middel een tijdlang toegepast. Dat kon alleen wanneer er na zes uur ’s avonds weinig telefoonverkeer was, zodat een van de interlokale lijnen van Dedemsvaart richting Zwolle beschikbaar was. Het middel bleek erger dan de kwaal. Omdat er in deze richting nog geen lijnen aanwezig waren die hogere frequenties dan die van de spraak konden overbrengen, gaf de lijnverbinding ’telefoonkwaliteit’ vergezeld van een diepe bromtoon en veel storende bijgeluiden. Programma 3 werd gevuld met delen van buitenland~ se programma’s. In sommige van de toenmalige radiogidsen werd aangekondigd welke buitenlandse zenders wanneer via de RC te beluisteren waren. Er moest dus altijd iemand aanwezig zijn in de centrale die er voor zorgde dat op de vastgestelde tijden de ontvanger van programma 3 werd verstemd. Te horen waren zenders uit omringende landen: Duitsland met Langenberg en Keulen, België met Brussel Vlaams en Engeland met London Regional en London Home Service. Aanvankelijk werd ook Radio Luxemburg doorgegeven tot Luxemburg reclameboodschappen begon uit te zenden, waarna doorgifte verboden was. Verboden was het ook zenders uit de USSR door te geven. De grote attractie van programma 3 was het eigen grammofoonplatenuurtje elke avond van zeven tot acht, behalve op zaterdag en zondag. De Bond van Exploitanten van Radio Centrales, de BERC, verzorgde regionaal een grammofoonplatendoorgeefsysteem, waarbij houten koffers met 50 platen rouleerden in een kring van een stuk of tien radiocentrales. De koffers werden op zaterdag per vrachtdienst naar de volgende deelnemer verzonden; in de loop van maandag was de nieuwe zending weer binnen. Het waren uiteraard 78-toerenplaten van hard, maar breekbaar eboniet. Een nummer op één kant van een plaat duurde drie minuten, zodat er in een uur 20 kanten van 10 platen gedraaid konden worden. Saffieren of diamanten toonafnemers waren er nog niet, dus moest er na elke plaatzijde een nieuwe stalen naald in de pick-up worden gedaan. Er waren twee draaitafels, zodat tijdens het draaien van de ene de andere van een nieuwe plaat kon worden voorzien en de pick-up van een nieuwe naald. Het aankondigen van de nummers via de aanwezige microfoon geschiedde aanvankelijk door dhr. Hazenberg zelf, later door enkele personeelsleden bij toerbeurt. Toen de baas ontdekte dat ondergetekende (die de MULO had doorlopen) minder moeite met buitenlandse teksten had dan hijzelf en de anderen, genoot ik gedurende enige jaren het ‘voorrecht’ het alleen te mogen doen. Het was op zichzelf wel leuk werk, maar ik was elke avond pas om half negen thuis en er stond geen andere vergoeding tegenover dan te mogen middagmalen met het dienstmeisje in de keuken. Er werden platen gedraaid uit diverse genres, over het algemeen populaire muziek. Een weekprogramma zag er bijvoorbeeld als volgt uit:

Maandag:   operettemuziek uit Der Zarewitsch, Das Dreimädlerhaus,
                Der Zigeunerbaron e.d.

Dinsdag:     Franse ‘musette’-muziek, dansmuziek met accordeon, zang door
                Maurice Chevalier en Charles Trenet e.a.

Woensdag:  ouvertures als Dichter und Bauer, Leichte Kavalerie, Wilhelm Tell enz.

Donderdag: Amerikaanse jazz met o.a. Benny Goodman, Louis Armstrong e.a.

Vrijdag:      het populaire Hollandse-liedjesprogramma met Bob Scholte, Willy Derby
                e.a. met nu nog wel bekende songs als: ‘Daar bij die molen’,
                ‘M’n Annemieke’, ‘Ik heb een huis met een tuintje gehuurd’ en de
                onvergetelijke smartlap ‘Een boeketje witte rozen’.

Verder werden er platen gedraaid van operazangers en -zangeressen, filmdiva’s als Zarah Leander, Erna Sack en Beniamino Gigli en van The Ramblers onder leiding van Theo Uden Masman. Dit eigen programma was nogal geliefd en gaf soms de doorslag als men moest kiezen tussen de aanschaf van een radiotoestel en aansluiting op de RC.  (wordt vervolgd)

G.Breman

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest