Ga naar de inhoud

Dedemsvaartse Radiocentrale 2

In het laatste nummer van 1994 vertelde G. Breman over het ontstaan van radiocentrales in ons land en in Avereest in het bijzonder. In dit nummer volgt het tweede en laatste deel.

Het (on)gestoorde genot van de Radiocentrale.

De eerder genoemde Bond van Exploitanten van Radio Centrales, de BERC, voorzag zijn aangesloten leden onder meer van cliché’s en slagzinnen om in plaatselijke bladen reclame te maken. Daarin werd altijd bijzonder de nadruk gelegd op het ‘ongestoorde’ luistergenot. Nu kon de RC wel ongestoord genot geven op voorwaarde dat die centrale gelegen was in een van de grotere steden, niet te ver van Hilversum, zodat de Nederlandse programma’s via de telefoonlijn binnenkwamen, terwijl ook het plaatselijke distributienet in kabel was uitgevoerd. Op het ‘platteland’ echter, zoals in Dedemsvaart, was het adjectief ‘ongestoord’ nogal aanvechtbaar. Behalve de storingen, ten gevolge van wisselende ontvangstcondities, die ook toestelbezittérs )ondervonden, veroorzaakte de RC zelf ook nog storingen door onvolkomenheden in het distributienet, dat immers uit een kwetsbare luchtlijn bestond. Diverse storingen deden zich voor, afhankelijk van seizoen en weersomstandigheden en de (minder goede) kwaliteit van sommige netgedeelten. Bij strenge kou krompen de draden en braken; bij warm weer zetten ze uit en werden te slap, zodat ze tegen of in elkaar sloegen. Woei het hard, dan sloegen boomtakken in het net en verwarden de, draden. Kwajongens wierpen stukken roestig ijzerdraad over het net. Zich verzamelende spreeuwen vlogen massaal tegen de dunne 1,5 mm draden en veroorzaakten draadbreuk. Ook weersinvloeden als sneeuw en ijzel en soms een koe ‘die haar volle gewicht tegen een paal liet rusten, waren aanleiding tot storing. Door dit alles werden soms in netgedeelten één of twee programma’s tijdelijk onderbroken of hoorde men beide of soms zelfs alle drie stations door elkaar. Door het duplexsysteem van drie stations over 2 maal 2 draden te voeren was bij de geringste onbalans in het net programma 3 op tenminste één van de stamprogramma’s te horen. Vooral abonnees die aan de uiterste neteinden woonden, maakten de meeste storingen mee.

Waarom toch aansluiting op de Radiocentrale?

Na kennisneming van de boven geschetste storingsgevoeligheid van de RC kun je je inderdaad afvragen, waarom men er toch voor koos. Daar waren verschillende redenen voor, maar de ‘ongestoorde’ ontvangst kwam daarvan naar mijn mening op de laatste plaats. De meeste RC’s ontstonden na 1929, het beginjaar van de economische malaise die het volgende decennium om zich heen, greep. Bij een inwonersaantal van rond acht miljoen waren er ongeveer evenveel werklozen als nu, terwijl de lonen van de werkenden, onbeschermd door arbeidscontracten e.d., steeds lager werden. Werklozen werden zoveel mogelijk tewerkgesteld in werkverschaffingsprojecten en ontvingen anders steun, te vergelijken met de hedendaagse bijstand. De weeklonen van deze categorie lagen onder de fl 15,-. Een radio-ontvanger kostte toen, afhankelijk van kwaliteit en uitvoering, tussen de fl 90,00 en fl 250,00, net zoveel als nu. Maar voor het goedkoopste toestel moest iemand met een voor die tijd modaal inkomen nog altijd een maand werken. De RC was dan ook een uitkomst voor de onbemiddelden; ik heb het ooit eens wat denigrerend horen formuleren: radio voor Jan met de Pet. Men hoefde alleen de aansluitkosten te investeren en dat kon dan nog op afbetaling. Je moest je wel voor een jaar verbinden en als je de wekelijkse bijdrage niet meer kon betalen, werd je afgesloten. De aflopende draden bleven dan meestal aan de woning bevestigd, dus was het maken van een clandestiene heraansluiting door de wanbetaler heel wel mogelijk. Dat gebeurde dan ook wel en als het niet door een na-ijverige buurtgenoot werd aangebracht, dan kraaide er geen haan naar.” Een andere reden om een aansluiting te nemen lag in het bedieningsgemak. Dat speelde niet alleen voor oudere mensen een rol: anders dan tegenwoordig was men veel minder technisch ingesteld en was het afstemmen van een radio-ontvanger, het omschakelen van lange naar middengolf en het zoeken van buitenlandse zenders voor velen net zo moeilijk als het leren omgaan met een personal computer voor ouderen nu. Dat de buitenlandse stations via de RC voorgeselecteerd binnenkwamen, was ook erg prettig. De RC was eveneens een oplossing voor diegenen die in ‘buitengebieden’ woonden, waar men nog niet op het elektriciteitsnet was aangesloten. Er waren wel batterijontvangers die door accu’s werden gevoed, maar als de accu leeg was, moest je, vaak op ongelegen tijden, naar het ‘dorp’ om die weer te laten laden.

Het werken bij de Radiocentrale.

De werkzaamheden bestonden uit de aanleg en uitbreiding van het net en het maken van aansluitingen. Daar kwam bij onderhoudswerk en het opheffen van storingen. Het aanlegwerk was, wat het net betrof en voor zover dat langs het elektriciteitsnet kon worden getrokken, het eenvoudigst. De klimijzers, in de wandeling klimschaatsen genoemd, waren gemaakt voor de paaldikte van het elektriciteitsnet, zodat het klimmen moeiteloos verliep. Je moest alleen niet te ver doorklimmen, anders zat je met je kuif tegen de sterkstroomdraden aan. Er werden draadsteunen met vier isolatoren ongeveer een meter onder de stroomdraden geschroefd. Naderhand werden de vier draden vanaf een haspel over een afstand van enkele honderden meters uitgelopen, waarna met behulp van een lange lat de draden over de steunen werden gelegd. Dan werden de draden glijdend aan de ‘potjes’ (isolatoren) bevestigd met een stuk zacht koperdraad en vanaf het beginpunt over de hele lengte strakgetrokken: alle vier even strak, ’s zomers niet te strak, want dan braken ze ’s winters en ’s winters niet te slap, want dan werden ze ’s zomers veel te slap. Zwaarder werd het werk, wanneer het net geheel zelf gebouwd moest worden. Palen van minimaal vier, tot maximaal zeven meter moesten in de grond worden gegraven en overeind gezet. Niet zo zwaar gebouwd als ik was, was ik aan het eind van zo’n dag van palen zetten een gebroken mens. Gelukkig waren er van tijd tot tijd wanbetalende abonnees, die hun schuld konden aflossen door grondwerk te verrichten. Het tot stand brengen van huisaansluitingen was prettiger werk: het was minder zwaar en geschiedde grotendeels binnenshuis, zodat je bij slecht weer droog zat en op tijd van koffie en thee werd voorzien. Ook de kennismaking met telkens andere mensen gaf een afwisselend karakter aan dit werk. Het  onderhoudswerk bestond, uit het opknappen van slechte netgedeelten die aanleiding gaven tot veel storingen, de vervanging van palen die begonnen te rotten en het snoeien van bomen waarvan de takken een aanslag pleegden op de ongestoorde ontvangst van de RC. Het zich voordoen van storingen in het bijna 80 kilometer lange net was een steeds terugkomend fenomeen, dat zich niet bekommerde om dag, tijd of seizoen. Vooral dat laatste, want de meeste storingen deden zich voor met stormachtig of zeer koud weer’. Zo liep je wel eens in het donker door een nat weiland te polsteren, met een zaklantaarn langs de draden schijnend, terwijl je voeten in een volle greppel belandden. Doornat thuiskomen kwam nogal eens voor: beschermende kleding, zoals die nu door bouwvakkers en wegwerkers gedragen wordt, bestond niet, althans niet in een kwaliteit die het lang uithield; overigens lieten de lonen dergelijke uitgaven ook niet toe. In de paar strenge winters vlak voor de bezetting, waarin de temperatuur in deze omgeving vaak beneden de -20′ Celsius kwam, was draadbreuk door sterke inkrimping aan de orde van de dag. Dan kon je, wanneer je ’s morgens om 8 uur tegen de harde oostenwind van Balkbrug was komen fietsen, meteen rechtsomkeert maken om een draadbreuk op de route door het Katingerveld te herstellen, moest je met blote handen bij een temperatuur van ver onder nul de draadeinden weer zorgvuldig aan elkaar verbinden om daarna met de klimschaatsen voorzichtig in een te dunne paal te klimmen en in de snijdende wind alles weer in orde te maken. Waarbij je, wat mij overkwam, als je eindelijk je spullen had verzameld en op de fiets stapte, tot de ontdekking kwam dat je zakmes nog boven in de paal stak. Op een dag had het zo geijzeld dat de draden, die normaal een doorsnee van 0,7 mm hebben, door ijsafzetting een dikte kregen van twee centimeter! De draden konden het gewicht niet aan en braken op vele plaatsen; als ze al niet braken, dan knapten de door rot en ouderdom aangetaste palen wel af. Het duurde in dit geval nog dagen voor het net weer was hersteld. Eens in de drie weken hadden we tot taak om ’s zondags op de RC te passen, zodat de eigenaar zich met zijn gezin ter kerke kon begeven. Zolang er niets gebeurde, was je om half 12 weer thuis, maar deed zich een storing voor, dan moest je erop uit en kwam het voor dat je in je doornat geworden zondagse goeie goed thuiskwam, soms na het middagmaal. Naast het bovengenoemde werk voor de RC werd er ook nog andere arbeid verricht. De heer Hazenberg exploiteerde niet alleen het radiodistributiebedrijf, hij verkocht ook radio-ontvangers. Wie dus geen aansluiting op de RC wenste, trachtte hij een toestel te slijten. Omgekeerd kwam het ook voor dat iemand die voor een radio kwam, wegging als abonnee van de RC. Het plaatsen van toestellen, de reparatie ervan en van huishoudelijke apparatuur als stofzuigers, strijkijzers e.d. en aanverwant werk werden eveneens door het personeel verricht. Al deze bezigheden werden uitgevoerd in een werkweek van zes dagen van acht uur, dus ook zaterdagmiddag, exclusief de uren om platen te draaien en de zondagse dienstbeurten. Daar kwam nog bij, dat als, op welke dag van de week en welk uur van de dag ook, er iemand kwam die stante pede wilde worden aangesloten, dat ook werd toegezegd. In de weken voorafgaand aan de jaarwisseling hadden velen ineens behoefte aan radio. Die behoefte kwam vooral tot uiting in het weekend en wel op zaterdagmiddag, misschien samenhangend met extraatjes in het loonzakje. ’ Nou, dan maar gauw eventies naor Hazenberg, misschien kunnen we nog disse weke worden an’esleuten.’ En dat kon, zodat wij ettelijke zaterdagavonden tot 7, 8 of 9 uur werkten. Het is zelfs voorgekomen dat we de dag voor eerste kerstdag ’s nacht om half één thuiskwamen en nog geen middageten hadden genuttigd en dat we op oudejaarsavond om 9 uur nog bezig waren ergens een aansluiting te maken.

Het verdienen bij de Radiocentrale.

Nadat u uit het voorgaande een indruk heeft gekregen over de werktijden, zult u zich misschien afvragen wat het personeel bij zo’n bedrijf wel verdiende. Daar wil ik wel iets over vertellen, waarbij ik voorop stel, dat ik dat niet doe vanuit eventuele rancuneuze gevoelens ten opzichte van mijn eerste baas, noch om diens nagedachtenis te bezoedelen. Al eerder in dit verhaal heb ik u verteld over de armoede en werkloosheid in de crisistijd. Van die omstandigheden werd gebruik en ook wel misbruik gemaakt om de personeelskosten te drukken. De heer Hazenberg vormde in dit opzicht waarschijnlijk geen uitzondering. In 1936, om precies te zijn op zaterdag 4 september, kwam ik bij de RC solliciteren als 16-jarige schoolverlater, nadat mijn vader daaraan voorafgaand al eens bij Hazenberg was geweest om naar de mogelijkheid van werk voor zijn zoon te informeren.

Dus, ie wilt hier kommen werken.,” ‘Ja, als dlat kan. mijnheer?’
‘Kiek is, ie ‘hept MULO-diploma, en daor ‘heb ik niks an.’ ‘Oh!’
‘Hier werkt ok iene Aorend Pasop van de Balk, misschien ken-ie die wel, die ef ambachtschoele. Die is hier al een half jaor en die verdient al een gulden; ie begriept wel dat ik oe dan niet meer dan twee kwarties kan geven.’

Dat begreep ik en tenslotte was 50 cent meer dan niets. Zo werd ik in het arbeidsproces opgenomen en begon mijn ‘carrière’ met een aanvangssalaris van fl 0,01 per uur. Eerlijkheidshalve moet daaraan worden toegevoegd dat bij die twee kwartjes zo nu en dan een toelage werd verstrekt in de vorm ‘Van een pakje sigaretten ter waarde van fl 0,15 en dat in april 1937 het inkomen al was gestegen tot fl 1,50 per week, een verdrievoudiging in een half jaar tijd. Kom daar nu eens om! Er waren behalve Pasop nog twee volwassen monteurs die naar ik vernam (al) fl 5,- in de week verdienden. Alle extra gemaakte uren, hetzij door de week, hetzij ’s zondags, werden niet vergoed. Toen ik enkele jaren later daar eens op zinspeelde, werd ik met onmiddellijk ontslag bedreigd. De twee oudere monteurs waren Fredericus ter Haar en Bertus Smits, die na een aantal jaren elders hun heil zochten en ongetwijfeld ook vonden-, want ze konden er alleen maar beter van worden. Het personeel werd aangevuld met Lucas Dekker, die mij bij dit verhaal heeft geholpen met de verstrekking van diverse gegevens en mijn memorie heeft opgefrist. Verder werkten er, tijdelijk of voor langere tijd, Gerard Kuik, Johan Reins, Jan Schreurs en anderen; intussen was ik al uit Dedemsvaart vertrokken.

De Radiocentrale in de bezettingsjaren.

Toen in mei 1940 het Duitse leger ons land bezette, had dat aanvankelijk weinig gevolgen voor de RC in Dedemsvaart. Wel werd het al gauw verboden om buitenlandse zenders anders dan de Duitse op programma 3 door te geven. Verder werd het eigen platenprogramma niet verboden, maar er mocht niet langer van de microfoon gebruik gemaakt worden om de platen aan te kondigen; naderhand moesten de microfoons worden ingeleverd. De bezetter was zich zeer wel bewust van de mogelijkheden van een RC om via het net de bevolking te beïnvloeden. Anderzijds was de RC een communicatiemiddel dat door de bezetter beschouwd werd als een medium dat alleen uitzond wat hem welgevallig was. Om daarop meer greep te krijgen, werd op 19 december 1940 door de Rijkscommissaris verordend dat alle radiodistributiebedrijven, zowel die in particuliere eigendom als de gemeentelijke en coöperatieve, tot nader order onder beheer van het staatsbedrijf der PTT werden gesteld. De ingreep van de bezettende macht voorkwam op het laatste ogenblik dat de Dedemsvaartse RC in andere handen overging. De verkoop van het bedrijf was al in een definitief stadium en alleen de verordening deed deze overdracht teniet. PTT begon in de loop van 1941 te inventariseren welke boedel aan materieel en personeel aan zijn zorg was toevertrouwd en hangende dit onderzoek bleef alles nog ongeveer z’n gewone gang gaan. In de loop van 1942 kregen het personeel, de eigenaars en de bedrijfsleiders gelegenheid om in dienst van PTT te treden. Dat geschiedde wat het uitvoerende personeel betrof volgens een eenvoudig principe dat niet vrij was van onrechtvaardigheid: men werd op voorlopig arbeidscontract in PTT-dienst gesteld op een rang c.q. salarisschaal die niet bepaald werd door diploma’s, ervaring, kunde, kennis of dienstjaren. Als maatstaf gold het loon dat, je tot dan toe bij je baas had verdiend. Daarbij kwamen wij uiteraard niet zo goed uit de bus en we kregen de op één na laagste rang die bestond in het stelsel van PIT. Het was minder aangenaam om naderhand te ontdekken dat collega’s van andere radiocentrales, die een gullere baas gehad hadden, één of twee rangen hoger waren aangesteld. Als gezegd, konden ook de eigenaren in dienst treden van het staatsbedrijf, in zoverre zij grotendeels inkomensafhankelijk van de inkomsten van de RC waren. geweest. Sommige eigenaars kregen een rang en een inkomen, waar oorspronkelijke PTT-ers. met een lang dienstverband hun lippen bij aflikten. Terwijl de eigenaars er-niets tot bijzonder weinig voor deden. Want, was hun redenering, het bedrijf is ons afgenomen door de bezetter, wij hebben daar niet om gevraagd en we zullen wel zorgen dat we ons deel binnenkrijgen. Hazenberg had naast de RC nog andere inkomensbronnen en trad voor zover ik weet niet in dienst van PTT. Na de overname voltrokken de veranderingen zich geleidelijk. Toen de eerder gemelde ‘inventarisatie’ had plaatsgevonden, begon men met de centralisatie van het onderhoudswerk aan de centrale apparatuur. Storingen in de apparatuur werden vanuit het telefoondistrict Zwolle behandeld. Voor werk aan het net kon steeds meer een beroep worden gedaan op de ‘buitendienst’ van PTT, die, georganiseerd in de dienstkring Dedemsvaart, zetelde in wat nu ~et ‘oude’ postkantoor heet. Doordat het moeilijk was nieuwe grammofoonplaten aan te schaffen voor de per regio georganiseerde roulatie en de besteldiensten niet meer optimaal functioneerden, werd het eigen platenprogramma in de loop van 1941 beëindigd, nadat nog enige tijd geprobeerd was het met eigen platen gaande te houden. Monteur Lucas Dekker werd steeds meer te werk gesteld in de telefoondienst en sprong wat de RC betreft alleen in, als dat nodig was. Schrijver dezes werd op 1 februari 1942 overgeplaatst naar Zwolle om van daar uit omliggende radiocentrales in orde te helpen houden. Monteur Arend Pasop bleef als enige van het oorspronkelijke personeel geheel bij de RC betrokken.

Dat had voor hem op een dag in 1943 onprettige consequenties. Een medewerker van Technisch Bureau Hazenberg – onder welke firmanaam Hazenberg zijn andere bedrijf voerde – wilde, al was hij lid van de NSB, naar de Engelse zender luisteren en gebruikte daarvoor het toestel dat dienst deed voor programma 3. Hij vergat echter dit toestel van het net af te schakelen, waardoor alle aangeslotenen de goede berichten van de andere kant konden horen. Onder hen was een Dedemsvaartse tuinder, eveneens van de ‘partij’, die dacht: ‘dit is de kans om Hazenberg erin te laten tuinen’ en gaf het strafbare feit bij de bezetter aan. Gevolg was dat Pasop als verantwoordelijk PTT-er met de overtreder werd meegenomen naar Zwolle om zich daar tegenover de bezettende macht te verantwoorden. Dankzij het feit dat de overtreder een partijlid was, liep de zaak gelukkig met een sisser af, maar ik kan mij indenken dat mijn oud-collega wel eens in een prettiger stemming naar Zwolle is gereisd. Gaandeweg werd het moeilijker om de RC’s voldoende te kunnen onderhouden. Voor de centrale apparatuur kwamen geen nieuwe onderdelen meer op de markt, zodat er veel geïmproviseerd moest worden. In Dedemsvaart viel het nog wel mee, omdat de gebruikte apparatuur van goede kwaliteit was en niet lang voor de bezetting was aangeschaft. Het net moest worden onderhouden met de nog aanwezige voorraad koperdraad en palen, die al gauw op was.G elukkig bood de nauwere samenwerking met de telefoondienst nog wel eens soelaas. Overal werden gedurende de bezetting mensen geronseld om in Duitsland te helpen de oorlogsindustrie aan de gang te houden. Hoewel overheidspersoneel – en met name PTT-personeel – lange tijd werd ontzien, gelet op de vitale functie, begon men op den duur ook uit deze bron te putten. Lucas Dekker, die de bui zag hangen, liet zich door zijn huisarts een kwaal aanmeten, waardoor hij de laatste maanden aan huis en bed gebonden was en dus arbeidsongeschikt. Het aantal aansluitingen vertoonde wel schommelingen, maar door de verplichte inlevering van alle radiotoestellen bleef de radiodistributie over als enig medium om nieuws, hoe eenzijdig en beperkt dan ook, te horen, waardoor het aantal niet massaal terugliep.

De Radiocentrale na de bevrijding.

Het lag voor de hand dat na de bezetting de BERC namens de aangesloten leden actie ondernam tegen de overheid om de rechtmatigheid van de gedwongen overname van de RC’s door PTT te betwisten. Er was echter in die vijf jaar zoveel veranderd, dat teruggave van de centrales direct na mei 1945 praktisch onmogelijk was. Ook PTT had veel in de centrales geïnvesteerd en begon aan een landelijke reorganisatie en renovatie van de radiodistributie. Technisch was dit noodzakelijk, want te lang had men de zaak met kunst- en-vliegwerk draaiende gehouden. Daarmee te wachten tot alle juridische procedures tot teruggave waren afgehandeld, zou tot sluiting van meerdere bedrijven kunnen leiden. Bovendien was een aanmerkelijk aantal vroegere eigenaars in PTT-dienst getreden, waar zij het beter naar hun zin hadden dan vroeger in hun nauwelijks rendabele zaak en geen behoefte meer hadden opnieuw voor zichzelf te beginnen. Hangende de strijd tussen BERC en de overheid, in casu PTT, bleef de laatste in elk geval zijn opdracht getrouw om naar beste weten en kunnen de distributie te waarborgen. Daartoe werd een groot aantal versterkereenheden van 60 en 20 watt aangeschaft en geplaatst om de ergste nood te lenigen. De netten werden gesaneerd, onrendabele uitlopers opgeruimd en palen en draden waar nodig vernieuwd. Dedemsvaart kon het voorlopig nog wel blijven doen met de bestaande apparaten! Wel werden dok hier uitlopers, waaraan maar één of twee aansluitingen zaten, opgeruimd. In een later stadium werd de verbindingslijn met Balkbrug afgebroken, nadat in de telefooncentrale’ aldaar een versterkerkast met vier versterkers van 40 watt was geplaatst, waardoor Balkbrug toen een zelfstandige RC bezat. Gelijktijdig met de vernieuwing en uitbreiding van het telefoonnet kreeg ook Dedemsvaart twee goede lijnverbindingen met Hilversum en één met Rotterdam, van waaruit programma 3 en een eigen grammofoonplaten-programma werden gedistribueerd. Heel geleidelijk veranderden de RC’s in draadomroepbedrijven.

De Draadomroep.

Met recht gaf PTT deze benaming aan de voormalige radiocentrales, want radio in de vorm van ontvangers kwam er niet meer aan te pas. De omroep stond in rechtstreekse lijnverbinding met de aangeslotenen. Na de voorlopige en broodnodige verbetering van de verwaarloosde RC’s door de plaatsing van losse versterkereenheden, begon PTT in 1949 met de standaardisering van alle bedrijven door invoering van versterkerrekken met vier versterkers van 40, 100 of 300 watt. De apparatuur in Dedemsvaart werd vervangen door een rek met vier versterkers van 100 watt, waarvan de vierde als reserve diende. En net zoals elders werden ook hier uniforme programmakiezers met ingebouwde volumeregeling bij de abonnees geplaatst en werden de oude luidsprekers vervangen door gelijke, lila- of grijs gespoten, metalen kastjes. Vanzelfsprekend vergde dit van PTT grote investeringen, die nauwelijks gedekt konden worden uit, nog steeds, een abonnementsgeld van fl 0,50 per week (dat overigens later, na de invoering van de luisterbijdrage, werd omgezet in een maandbedrag van fl 5,-, waarin ook de kosten van de luidspreker waren opgenomen). Het bedrag was in elk geval niet voldoende om er en de investering èn het onderhoud uit te betalen. De draadomroep was en werd steeds meer een blok aan het PTT-been. Er kon pas grondig worden ingegrepen, toen de BERC, in 1957 was uitgeprocedeerd en de draadomroep definitief aan PTT werd toegewezen. Er kon nu met de rentabiliteitsverbetering worden begonnen: enerzijds door nog meer dunbezette netgedeelten af te sluiten, anderzijds door zich te richten op grote concentraties van aansluitingen, zoals in zieken- en verzorgingshuizen en in fabrieken, waarin de behoefte aan muziek bij het werk (arbeidsvitaminen) groeiende was. In Dedemsvaart werd zo elke kamer van huize ‘Avondlicht’ van draadomroep voorzien. Onrendabele uitlopers van het net, zoals die naar de Elfde Wijk, Den Oosterhuis, Ommerschans en Schansweg, werden gesloopt. Door de stijgende naoorlogse welvaart konden steeds meer mensen zich een radiotoestel veroorloven, nu de produktie daarvan weer op volle toeren draaide en de prijzen nog vooroorlogs waren. De grammofoon met e.p. en l.p. was in opkomst en bleek een geduchte concurrent van de draadomroep. Eenvoudige grammofoons konden wel aangesloten worden op de pick-up-aansluiting van het radiotoestel en niet op een draadomroepluidspreker. Om deze rivaal het hoofd, te bieden, ontwierp en vervaardigde PTT een groot aantal luidsprekers met ingebouwde grammofoonversterker. Ze zijn nimmer bij de aangeslotenen geplaatst, omdat de radiodetailhandel dat wist tegen te houden: men merkte het aan als oneerlijke concurrentie van de overheid tegenover het vrije bedrijf. Het einde van de draadomroep en van de Dedemsvaartse Radio Centrale was nabij: steeds meer kleine netten werden afgebroken. In april 1971 werd in het jaarverslag van het telefoondistrict Zwolle onder het hoofd ‘Draadomroepsystemen’ vermeld, dat geliquideerd werd o.a. het net te Dedemsvaart. Het aantal aangeslotenen was toen teruggelopen van 427 in 1959 tot circa 140. Behalve dit verhaal is er niets meer dat herinnert aan dit publieke systeem dat bijna 40 jaar lang een groot deel van de inwoners van Dedemsvaart van informatie en amusement heeft voorzien.

G. Breman

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest